Ga verder naar de inhoud

De bodemfauna van de droge heide op De Teut en Tenhaagdoornheide, 20 jaar later. Ondanks aangepast beheer toch bezorgdheid?

Tekstversie van de lezing door Sam Bielen (LIKONA werkgroep Ongewervelden), LIKONA-contactdag 2022

Jan Mampaey: Sam Bielen is lid van de LIKONA-werkgroep Ongewervelden. En voor zijn eindwerk als bioloog bestudeerde hij de bodemfauna op De Teut en Tenhaagdoornheide. Twintig jaar geleden werd daar ook al de bodemfauna bestudeerd en dus kan er vergeleken worden. Sam, hoe is het ermee gesteld, is er reden voor bezorgdheid?
Sam: OK, kunnen jullie mij horen? Perfect.
Ik moest even opnieuw beginnen, er was een klein foutje.

Ik ben dus Sam Bielen en ik ga de eerste lezing geven op de LIKONA-contactdag over hoe het gesteld is met de bodemfauna van de droge heide op de Teut en de Tenhaagdoornheide 20 jaar later.
Ik heb deze presentatie gemaakt op basis van mijn masterthesis die ik vorig jaar heb voltooid voor het afleggen van mijn Engelstalige master in de biologie, welk een specialisatie was in de biodiversiteit, conservatie en restauratie en mijn promotor was meneer De Bruyn en mijn co-promotoren waren mevrouw Beenaerts en meneer Crevecoeur.
De kenmerken van droge heide zijn dat deze droge heides een lage watertafel hebben, een zure en voedselarme bodem en een typische fauna en flora. Kenmerkende plantensoorten zijn bijvoorbeeld gewone struikheide, gewone brem, buntgras en jeneverbes.

Dan de inleiding.
Ik heb gekozen voor die droge heidegebieden te bestuderen omdat de oppervlakte sterk achteruit is gegaan en de resterende heidegebieden die zijn ook sterk versnipperd van elkaar. Indien je heide niet zou beheren dan zou er bos ontstaan. Daarom zijn die droge heides een halfnatuurlijk habitat en ik heb een vergelijking gemaakt met een grote studie die zich in het jaar 1999-2000 heeft, … is toen gebeurd en dat is uitgevoerd door het ecologisch adviesbureau AEOLUS en ik heb dus een vergelijking gemaakt met mijn thesis.
De studiegebieden die ik onderzoek zijn de Tenhaagdoornheide en de Teut. Deze bevinden zich in België, in Midden-Limburg en je ziet spijtig genoeg nu wel dat deze gebieden zijn gesplitst of afgescheiden van elkaar door de E314. En de droge gebieden, dat zijn de droge heide stukken en die gebieden zijn nu samen iets groter dan 1700 hectare.
Het doel van mijn studie was om te vergelijken met het huidige beheer: zien we een verandering in aantal individuen en de soortenrijkdom? Soortenrijkdom is natuurlijk ook belangrijk omdat je het totaal aantal verschillende soorten wil onderzoeken. Dan wou ik ook kijken of er een verandering was van indicatorsoorten voor droge heide? Wat zijn de kenmerkende soorten? Welke beheertechnieken genieten de voorkeur voor een grotere diversiteit? Komen er door het gebruik van diverse beheermethoden verschillende ongewervelde gemeenschappen voor?

Studie-organismen die ik bestudeer zijn de Formicidae of de mieren, Carabidae of de loopkevers en de Araneae of de spinnen. De loopkevers zijn misschien iets minder bekend maar zoals de naam suggereert kunnen deze kevers zich heel goed voortbewegen over het bodemoppervlak en deze kevers kunnen zelfs vaak ook vliegen. De mieren zijn gedetermineerd door de heer Francois Vankerkhoven, de spinnen zijn gedetermineerd door de heer Mark Jansen en ikzelf determineerde de loopkevers en wanneer er twijfelgevallen waren werden deze nagekeken door de heer Eugène Stassen.

De experimentele opstelling die ik heb gebruikt. Ik heb gewerkt op dezelfde manier als de vroegere AEOLUS-studie. Ik heb opnieuw één jaar lang bodemvallen geplaatst op basis van de vroegere coördinaten op de heidepercelen en die bodemvallen dat zijn eigenlijk bijvoorbeeld glazen potten die je in de bodem ingraaft en die komen gelijk met het bodemoppervlak.
Dan de bodemvallen. Ik heb in totaal drie bodemvallen per heideperceel gebruikt en ik heb zestien heidepercelen bestudeerd. Boven op die bodemvallen heb ik een klein dakje geplaatst dat dan tegen de regen beschermt. En ik heb daarenboven nog vegetatieopnames gedaan en deze vegetatieopnames dat waren totale vegetatieopnames en waarbij ik de bodemval eigenlijk in het midden plaats en daarrond een raster maakte van vier vierkante meter. En in mijn analyses heb ik verder nog de bedekkingsgraad van de mossen kunnen gebruiken en de openheid van deze rasters.

Dan de beheertechnieken die zijn gebruikt doorheen, bij de vorige onderzoeksperiode en tijdens mijn onderzoeksperiode zijn bepaald met behulp van luchtfoto’s en veldbezoeken. Ik heb veldbezoeken gedaan met de boswachters, met Jan Wellekens van de Teut en Erwin Vanbriel van Tenhaagdoornheide. Er zijn eigenlijk 5 grote klassen van beheer. Ten eerste plaggen, en plaggen daarmee ga je eigenlijk die bovenste 10 centimeter van die grondlaag gaan weggraven. Dan heb je branden. Dat kan natuurlijk ook op natuurlijke wijze ontstaan. Dan heb je nog begrazing. Daar heb ik nog verdere informatie kunnen vragen aan de schapenherder Pieter Breersch, en je hebt extensieve begrazing en intensieve begrazing. En bij extensieve begrazing ga je gewoonlijk je schapen plaatsen in grote rasters zodat je weinig schapen hebt per oppervlakte. En bij intensieve begrazing ga je dan weer gebruik maken van kleinere rasters waarbij je meer schapen hebt per oppervlakte. Rechtsboven zie je dan ook nog dat er nog maaitechnieken kunnen gebruikt worden. Daar ga ik niet verder in detail op in. En dan is het natuurlijk ook belangrijk dat bomen verwijderd worden, want anders, ja zal die heide veranderen in een bos.
Dan die beheertechnieken heb ik vervolgens geordend voor mijn analyses. En het type beheer linkte ik met de type begrazing. Want de begrazing kan in combinatie gebeuren met het beheertype. En dan, in de laatste twee kolommen heb ik nog geplaatst welke beheertechnieken nu of in de vorige periode zijn toegepast. Zoals je ziet zijn er verschillende technieken gebruikt doorheen de periodes. Branden is nu niet meer toegepast. Choppen is nu een nieuwere maaitechniek. Het beheer is nu vooral, in mijn onderzoeksperiode veel minder intensief dan vroeger. Er werd bijvoorbeeld minder intensieve begrazing toegepast en er waren ook meer controlepercelen. En controle daar bedoel ik mee dat er enkel verwijderen van bomen gebeurt en geen andere beheertechniek.

En dan de eerste onderzoeksvraag: zien we een verandering in aantal individuen en soortenrijkdom?
Eerst een kleine nota: de spinnen zijn zowel in 1999 als 2000 bijvoorbeeld, kon ik daar een langere onderzoeksperiode van gegevens gebruiken omdat spinnen ook in de winter actief zijn. En heel interessant is dat, … de soortenrijkdom bleef ongeveer gelijk, maar de aantallen daar zien we toch heel sterke dalingen in. We zien bijvoorbeeld een daling van 75 % bij de loopkevers en we zien een aantal, een daling van 34 % bij de spinnen. En dit is waarschijnlijk te wijten aan meerdere factoren, bijvoorbeeld dat er…, bijvoorbeeld door klimaatverandering: er zijn langere droge periodes, hogere temperaturen en het is ook te wijten aan luchtvervuiling. Je hebt meer stikstofuitstoot in de lucht. En tenslotte heb je versnippering als een belangrijke oorzaak.
Maar er is ook goed nieuws. Want de mieren, daar hebben we de laatste onderzoeksperiode, tijdens mijn onderzoeksperiode, veel meer soorten van gevangen. Zelfs 30 soorten, en dat is waarschijnlijk te wijten aan dat het beheer veel minder intensief was waardoor minder nesten werden vernield.

Dan de tweede onderzoeksvraag: is er een verandering van indicatorsoorten voor droge heide?
Als we dan focussen op de soorten die een preferentie hebben voor droge heide dan zien we, ik heb het aantal heidepercelen op de Y-as gezet en wat ook nog belangrijk is, ik ga even nog terug naar de vorige slide, ik heb niet het aantal individuen getoond omdat het aantal individuen afhangt van de afstand dat de bodemval staat van je mierennest. Vandaar dat ik niet verder inging op die specifieke heidesoorten… dat ik op de Y-as het aantal heidepercelen heb geplaatst en we zien dat er veel meer specifieke of typerende heidesoorten worden gevangen bij die mieren. Dat is dan waarschijnlijk weer te wijten aan dat er minder intensief beheer gebeurde. En ik heb de oranje balkjes die geven aan het jaar 2020, mijn onderzoeksperiode, en de blauwe balkjes geven de vorige onderzoeksperiode aan.
Dan, op dezelfde manier heb ik de spinnen bestudeerd die een voorkeur hebben voor droge heide. En je ziet opnieuw dat de meeste spinnensoorten het toch vrij goed doen. Dat is bijvoorbeeld te wijten aan dat er minder competitie is met andere spinnensoorten en deze spinnensoorten zijn natuurlijk ook deze warme en open heides gewoon waardoor deze kunnen profiteren van de lange droge periodes.
Dan bij de loopkevers is het iets minder rooskleurig, of ja, daar zien we heel sterke dalingen, ja, de loopkever de heidekielspriet die is vroeger, in de vorige onderzoeksperiode, meer dan 1400 keer gevangen. Ik heb deze loopkever nog maar een 150-tal keer gevangen spijtig genoeg. Als we dan verder focussen op de andere loopkeversoorten die een focus, een voorkeur hebben voor droge heide, dan zien we dat er ook heel wat dalingen zijn in aantallen en dat ik sommige soorten zelf niet heb gevangen. Ik vond het interessant want ik had zelf niet gedacht dat er zo’n sterke aantallen gingen optreden. Ik heb dan ja, in de literatuur een oplossing proberen te vinden en ik heb gezien dat die loopkevers toch enige vochtigheid nodig hebben in de bodem. En vooral voor de larves is het belangrijk; ik denk toch dat die langere droge periodes heel nadelige effecten kunnen hebben op die loopkeverlarven.

Dan de volgende onderzoeksvraag: welke beheertechniek geniet de voorkeur voor een grotere diversiteit?
Vanaf de derde onderzoeksvraag heb ik apart gekeken voor het jaar 1999 en 2020 indien er aantoonbare verschillen waren voor het beheer. En inderdaad, ik zag dat er significante resultaten waren. En ik zal het proberen uit te leggen met een voorbeeld.
Voorbeeld van de loopkever in 2020: op de X-as geef ik de soortenrijkdom weer: de bolletjes geven de gemiddelde soortenrijkdom weer en heel interessant is dat je ziet, dat zie ik ook bij de andere plots die ik heb gemaakt, is dat we bij die techniek kijken, bijvoorbeeld bij maaien, indien deze techniek werd gecombineerd met begrazing, dan zien we dat er een veel hogere gemiddelde soortenrijkdom te zien is. Dan bijvoorbeeld bij de beheertechniek controle zien we weer hetzelfde: indien deze beheertechniek zonder begrazing gebeurt zien we lagere gemiddelde soortenrijkdom, met begrazing een veel hogere gemiddelde soortenrijkdom. Spijtig genoeg was er wel geen verschil te zien tussen beheertechnieken in deze analyse, het was bijvoorbeeld niet dat maaien veel beter leek als plaggen.

Dan onderzoeksvraag vier: komen er bij het gebruik van diverse beheermethoden verschillende ongewervelde gemeenschappen voor?
Dit heb ik inderdaad kunnen aantonen voor de Carbidae of loopkevers. En de rode bolletjes die geven de generalissoorten weer, de blauwe bolletjes geven de soorten weer met een preferentie voor die droge heide. En je ziet eigenlijk dat sommige soorten door andere beheertechnieken worden aangetrokken, bijvoorbeeld bepaalde soorten vang je meer in gebieden die worden gechopperd of enkel worden gechopperd, andere soorten vang je meer in gebieden die worden geplagd. Wat ook interessant is, is dat in gebieden die begraasd worden, dat ook heel veel soorten aantrekt, maar andere soorten die hebben dan weer een voorkeur voor heidepercelen die niet begraasd worden.
En tenslotte heb ik nog gezien dat heel veel soorten worden aangetrokken in die heidepercelen waarbij veel mossen groeien, waar bijvoorbeeld de heiderondbuik een typerende soort van is. Dan zijn er ook nog soorten die worden aangetrokken door die open heidepercelen. Die we daar het meeste vangen is de bronzen heideloper.

Dan de laatste onderzoeksvraag: leidt het beheer met de laagste intensiteit en het beheer met de hoogste intensiteit tot indicatorsoorten?
En ik heb het type beheercontrole wat enkel het verwijderen van bomen is, genomen als de minst ingrijpende maatregel. En ik zag inderdaad dat enkel bij het verwijderen van bomen op die heidepercelen dat ik daar een indicatorsoort bij kon vinden, of de analyses konden aantonen dat was de bosstompkaak. En dat is een soort die ook wel de voorkeur geeft aan een dikkere strooisellaag en doordat er enkel bomen werden verwijderd bleef die strooisellaag intact. Dan waren er ook nog, dan heb ik nog plaggen genomen wat soilcutting is in het Engels, als de meest ingrijpende maatregel. En waarom is dit? Omdat je bij plaggen echt je bodemlaag verwijdert. Dit is echt wel de meest ingrijpende maatregel voor die heide. En ik zag inderdaad dat er daar ook een indicatorsoort voortkwam uit die analyse en dat was de grote panterspin. En die grote panterspin kan je ook op heel open zandige plekken vinden. Die grote panterspinnen gaan ook met grote snelheid achter hun prooien aan waarmee ze die kunnen vangen.

Dan wil ik het nog hebben over enkele opvallende waarnemingen.
Ten eerste heb ik Amazonemieren gevangen wat wel, ja, de grote verrassing was van mijn master thesis, en die Amazonemieren die heb ik kunnen herontdekken. Die zijn de laatste keer gevangen in Midden-Limburg in 1963. Ik heb dus een herontdekking kunnen doen in Tenhaagdoornheide en de Teut in Midden-Limburg. En deze Amazonemieren, zoals de naam zegt, die zijn…, die naam is eigenlijk gebaseerd op Amazonekrijgers. Het is een inheemse soort maar die Amazonemieren gaan in colonnes of in rooftocht van 200 of 300 mieren andere nesten leegroven en die pakken die poppen mee van die andere nesten en die gaan die poppen van die andere miersoort opkweken als slaven. Het zijn dus slavenhoudende mieren en waarom zijn die slaven zo belangrijk? Ze kunnen zichzelf niet voeden. Ze hebben kaken die als wapen dienen voor het vechten, die poppen te roven, dus het is een heel unieke soort.
Dan de heidekielspriet. Daar heb ik het al kort over gehad. Die is nu 10 keer minder gevangen als vroeger. Waarom is dat een probleem? Omdat er geen vliegwaarnemingen bekend van zijn. Het is een soort… als die bijvoorbeeld zou uitsterven in de Teut, ik zie niet dat die soort daar later nog zou kunnen terugkomen tenzij we natuurverbindingen kunnen aanleggen wat ook al een hint is naar de volgende lezing.
Dan de gewone mijnspin. Dat is niet een soort die je bijvoorbeeld enkel in droge heides kunt vinden maar ik wou het er toch kort over hebben. Heel interessante soort. Heeft heel grote kaken, is ook familie van de vogelspin. De soort maakt een camouflageweb op de grond, dat een soort van kousweb is, je kunt het bijna niet zien, en je ziet ook een vrouwtje er langs zitten. De soort kan zelfs 10 jaar oud worden die vrouwtjes. Het is dus een langlevend insect en die spinnensoort, hoe vangen die dan hun prooien? Dat doen ze door dat er bijvoorbeeld insecten over het kousweb lopen, ze voelen die tintelingen van dat web en dan steken ze hun tanden daardoor en dan kunnen ze die prooien leegzuigen. Maar geen nood want ze zijn niet gevaarlijk voor onszelf, gelukkig.

Dan wil ik eindigen met de samenvatting.
Er zijn meer loopkevers gevangen, of nee, excuseer, er zijn juist minder loopkevers gevangen, er zijn meer mieren gevangen. Totaal zijn er dan minder spinnen gevangen maar als we dan kijken naar die spinnen met een voorkeur voor heide die doen het dan wel weer beter. Divers beheer is belangrijk omdat je zo verschillende micro-habitats creëert wat verschillende soorten aantrekt en begrazing leidt tot een grotere biodiversiteit. Maar pas niet enkel begrazing toe want er zijn ook een aantal soorten die je juist vangt in die percelen die niet begraasd worden.
Zo, dat was mijn presentatie. Ik wil jullie heel fel bedanken voor jullie aandacht en indien er nog vragen zijn wil ik ze graag beantwoorden.

Jan: Dank u wel Sam om de spits af te bijten vandaag.
Ik heb twee vragen voor jou. Verhuizen de soorten, maar vooral die loopkevers, zich van de droge heide niet eerder naar de vochtigere plekken en heb je daar aanwijzingen voor?
Sam: Ja, klopt. Dat is een professor die een aantal jaren geleden, in 2019, daar al een analyse op heeft gedaan en hij denkt inderdaad dat die gewonere soorten loopkevers inderdaad naar de natte heide trekken maar als we dan specifiek kijken naar die echt kenmerkende droge heide soorten, die zie ik niet de natte heide koloniseren. Dus daarom zijn die natuurverbindingen zo belangrijk.

Jan: Ah, ok. Je hebt nu onderzoek gedaan op de Teut en Tenhaagdoornheide. Kunnen we dit veralgemenen naar de droge heide in Limburg en misschien zelfs in de rest van Vlaanderen of zijn er redenen om aan te nemen dat dit echt specifiek op dat gebied zich afspeelt?
Sam: ik denk… dit gebied wordt heel goed beheerd en indien we in dit gebied zien dat de loopkevers het slecht doen, ja, dan denk ik in gebieden waarbij er minder arbeidskrachten bijvoorbeeld zouden zijn, dat het misschien in die gebieden nog slechter zou gaan. Maar ik denk wel dat we deze studie kunnen veralgemenen, natuurlijk als je het specifiek over beheer hebt, dan moet je wel elk gebied apart bekijken maar ik denk die aantallen, ik denk dat wel overal die loopkeversoorten het slecht gaan doen spijtig genoeg door die langere droge periodes.

Jan: OK. Sam hartelijk dank en nog veel succes in uw verdere loopbaan.
Sam: Dank u wel. Daag.


Doe mee

Samen zetten we onze schouders onder een groene en duurzame provincie.