Ga verder naar de inhoud

Wat bomen ons vertellen over de geschiedenis van het klimaat, mensen en bossen

Tekstversie van de lezing van Valerie Trouet (University of Arizona), Limburgse Contactdag Natuuronderzoek 2021

Jan Mampaey: voor we starten met onze laatste voorstelling, nog een aantal praktische mededelingen: onderaan vind je het blokje ‘Q&A’ en je kan via dat blokje vragen stellen tijdens de volgende voorstelling. We vragen met de nodige nadruk om die vragen tijdens de voorstelling te stellen zodat wij ze ondertussen kunnen selecteren en op het einde ze kunnen stellen. Ook wil ik nog vermelden dat de presentaties worden opgenomen en dat we hopen ze in de loop van de volgende week online beschikbaar te kunnen stellen. Je krijgt daar nog een mail over.
En dan nu tijd voor de laatste voorstelling van onze contactweek. Haar boek bezorgde mij één van mijn aangenaamste momenten in 2020 in een hangmat tussen twee oude steeneiken ergens in een toen nog groene zone in Zuid-Frankrijk. Valerie Trouet noemt zichzelf een dendro-klimatoloog. Ze is top in wetenschap, ze is professor dendrochronologie in het Laboratory of Tree-Ring Research van de University of Arizona in de Verenigde Staten. Maar ze is ook top in het schrijven van boeken en dan bedoel ik niet alleen wetenschappelijke artikels. Want voor haar boek ‘Wat bomen ons vertellen’ kreeg ze ook recent de Jan Wolker prijs voor het beste Nederlandstalige natuurboek. Beste mensen, het is op dit moment ongeveer 8 uur in Arizona. Ik denk dat ze nog niet heel lang wakker gaat zijn. Ze zal u zodadelijk meenemen in haar verhaal over de geschiedenis van het klimaat, mensen en bossen. Goeiemorgen Valerie, kan je het van mij overnemen?

Valerie Trouet: heel graag, dank u voor de uitnodiging, het is echt een hele eer voor mij om hier te zijn en dankjewel ook om dat mooie filmpje van Frank te tonen. Dat geeft mij heimwee naar België. Door Covid is het al even geleden dat ik er geweest ben. Maar hier in Arizona is het ook mooi en om daarover te vertellen ben ik hier. Het is hier zoals Jan zei 8 uur ’s morgens en mijn Vlaamse woorden komen niet altijd even vlot – first thing in the morning – dus af en toe zal er misschien een Engels woord tussen zitten. Ik hoop dat dat ok is.
Ik ga het vandaag hebben over wat we kunnen leren van bomen door dendrochronologie. Zoals Jan zei ben ik professor in de dendrochronologie aan de universiteit van Arizona. Dendrochronologie betekent eigenlijk dat we de ringen van bomen gebruiken om het verleden te bestuderen. Voor ik verder ga over de verschillende toepassingen van de dendrochronologie wil ik even tonen hoe we te werk gaan. Hoe werkt dat dendrochronologie? Heel belangrijk, de vraag die ik dikwijls krijg en daarom vond ik het belangrijk om het daarover in het begin van deze presentatie te hebben, is dat we geen bomen omkappen voor ons onderzoek, of toch bijzonder weinig bomen. Wanneer we met levende bomen werken, gebruiken we een boorspaan. Veel mensen onder jullie zijn daarmee misschien bekend, of toch degenen die in de bosbouw werken. Dat is eigenlijk een holle boor waarmee wij een gaatje in de stam van de boom boren en dan een boorspaan eruit halen. Zo’n boorspaan is ongeveer 5 mm in diameter en de lengte is ergens tussen 20 en 40 cm, afhankelijk van de lengte van de boor natuurlijk en de diameter van de boom. Dat doet eigenlijk geen kwaad aan de boom want als je aan de stam van een boom denkt: het enige levende materiaal van de stam van zo’n boom is een heel dunnen laag, die noemt de cambium laag, die ligt tussen het hout en de bast. Dus alles wat hout is, is eigenlijk al dood materiaal. Het overgrote deel van wat wij uit een boom halen is al dood en je kan het vergelijken zo’n boring met het nemen van bloed van mensen.
We nemen natuurlijk nooit maar 1 boomstaal uit 1 boom. Als we veldwerk doen, zijn dat dikwijls honderden stalen van een standplaats. Die brengen we dan naar het labo. We zetten ze vast in staalhouders om ze te kunnen bekijken onder de microscoop. Dan is het een kwestie van heel fijn schuren zodat de jaarringen duidelijk zichtbaar worden, ook onder een microscoop (toont het beeld van opgeschuurde stalen). En dan komt het belangrijkste proces waar jaarringanalyse, dendrochronologie om draait, veel meer dan het tellen van jaarringen, en dat proces heet kruisdatering. Ik za eerst één van mijn favoriete foto’s tonen: dit zijn geen stalen van levende bomen, maar het zijn 3 stalen van Britse eikenbalken. Ik zal het daar straks nog over hebben. Dit zijn eiken balken van 3 verschillende gebouwen in Engeland, van verschillende locaties. Zelfs puur visueel kan je hier zien wat wij bedoelen met kruisdatering. Je kan de patronen in de jaarringen, de brede en de smalle ringen die de bomen vormen van jaar tot jaar met elkaar vergelijken. Zoals je hier ziet, alle drie die eiken balken hebben die opeenvolging van 3 uitzonderlijk brede ringen in dezelfde jaren. Dus zelfs als die bomen op verschillende momenten gekapt zijn, kunnen we die toch dateren door die opvallende patronen in de jaarringen. Dat proces heet kruisdatering.
Deze visual komt ook uit mijn boek: als je een stamschijf neemt, kan je de patronen tussen brede en smalle ringen tussen verschillende stalen van verschillende bomen of van verschillende balken met elkaar vergelijken. Het concept achter kruisdatering is dat bomen die in hetzelfde jaar groeien in hetzelfde klimaat in dezelfde jaren goede jaren gaan ondervinden en in dezelfde jaren slechte jaren. Bv waar ik woon in Tucson in Arizona, is het een heel droog klimaat. De goede jaren voor bomen zijn de natte jaren en dat betekent dat in een relatief nat jaar de bomen veel gaan groeien, dat ze gelukkig zijn en brede ringen gaan vormen. Omgekeerd, in een droog jaar, hebben ze niet veel energie en water om te groeien en gaan de meeste bomen een smalle ring vormen. Dat betekent dat de meeste bomen in Arizona in dezelfde jaren brede ringen en in dezelfde jaren smalle ringen vormen. Dus kan je die opeenvolging van brede en smalle ringen, zoals de barcode uit een supermarkt, met elkaar vergelijken. Dat kan je doen niet alleen voor levende bomen maar ook voor dode bomen en voor archeologisch hout of kunsthistorisch hout.
We doen dat niet alleen visueel, maar veel van ons werk gebeurt onder een microscoop (toont een beeld van een collega die kijkt naar een boomschijf uit Tanzania). De microscoop is verbonden met een computer. Het staal ligt op een lijntafel, die de bewegingen van de tafel meet. Je verschuift het staal dat op de lijntafel ligt en meet zo de afstand tussen de ringen, om van de visuele tijdringen naar een tijdsreeks te gaan. Over dat soort tijdsreeksen zal ik het later nog hebben.
Dat proces van kruisdatering laat ons toe om verder terug te gaan in de tijd. Op het schema rechts zie je het jaarringschema van een levende boom. We kunnen ook jaarringseries van dode bomen gebruiken, van historische gebouwen, van archeologische sites en zelfs van subfossiel hout. Dat is hout dat door de tijd bewaard is gebleven in anaërobe omstandigheden, ofwel in rivierbeddingen, in meren, in moerassen. Heel veel van het oudst gedateerde hout komt uit moerassen, bv bomen die 10 000 jaar geleden in een moeras gevallen zijn, dat hout kunnen we nu nog dateren omdat dat gans die periode onder water, dus in anaëobe omstandigheden bewaard is gebleven. Door al die houtbronnen met elkaar te kruisdateren hebben we de tot nog toe langste continue, dus ononderbroken, jaarringreeks samengesteld. Dat is de pijnbomen ijkreeks uit Duitsland. Een combinatie van al deze houtbronnen… het oudste hout komt effectief uit rivierbeddingen uit Duitsland… en die continue reeks is meer dan 12 000 jaar lang, 12 650 jaar. Voor elk jaar van die meer dan 12 000 jaar hebben we een ring, hebben we een idee wat voor soort jaar het was in Duitsland. Dat laat ons toe om allerlei toepassingen te bestuderen. Maar vooraleer we naar de toepassingen gaan, wil ik graag een voorbeeld geven wat mij en veel van mijn collega’s in de eerste plaats tot dit soort onderzoek aangetrokken heeft. Dat is het veldwerk. En ik ga het hebben over Mount Smolikas. Dat is één van mijn favoriete plaatsen om veldwerk te doen. Dat ligt in Griekenland, hoog in de bergen, bij de grens met Albanië, mediterraan klimaat, dus droog klimaat. Hoog in de bergen, dus aan de ‘tree line’, tegen de 2000 meter. Daar hebben wij heel oude bomen gevonden. Het is ook heerlijk veldwerk, want je logeert dan een week of 10 dagen in een typisch Grieks dorpje aan de voet van die berg. Elk ochtend klim je dan eerst voor een paar uur de berg op, want de oudste bomen bevinden zich aan de top van de berg. Onderdeel van waarom dit zo’n aangenaam veldwerk was, was ook ons team (toont een foto van 4 personen). Dit is een onderdeel van ons team: mijn collega Claudia Hartel, rechts, van de university of Mainz en helemaal links, mijn collega Paul Crusich van Cambridge University die degene is die de bomen oorspronkelijk gevonden heeft en die ons heeft uitgenodigd om mee te komen. En naast mij links zit Jonas, de 12-jarige zoon van Paul die al jong geleerd meekwam om veldwerk te doen, om te leren aan dendrochronologie te doen.
(toont een foto van een berg). Zo ziet het eruit als je op de berg komt. Veel Bosnische pijnbomen, mooie, oude bomen, heel hoog gelegen, rotsachtige omgeving. Je ziet een paar typische kenmerken van oude bomen: de spiraalgroei, de afgeplatte top, de cilindervormige stammen, of de top die afgestorven is terwijl de lagere takken nog aanwezig zijn.
Als we het over oude bomen hebben: we zijn daar in Smolikas de oudste gedateerde boom van Europa tegengekomen, dus één van de Bosnische pijnen bleek, achteraf toen we in het labo terugkwamen, meer dan 1000 ringen te hebben. In 2015 hebben we daar een staal van genomen en die was toen 1075 jaar oud. We meten dan de jaarringbreedtes op. Dit is de jaarringbreedte van Adonis, zoals we die oudste boom genoemd hebben. (toont een grafiek) De tijd is op de horizontale as, met het heden rechts, dus hier het jaar 2015 en het verleden links. Dus hier zie je de 1075 ringen van Adonis. Op de vertikale as zie je hier de jaarringbreedte in mm. Wat zo cool was aan het Smolikas-veldwerk, was niet alleen de oude, levende bomen, maar er lag ook veel dood materiaal in het landschap. Het is een redelijk afgelegen gebied en bomen die in sommige gevallen 500/1000 jaar geleden gestorven zijn, de resten daarvan waren nog altijd bewaard, omdat het zo’n rotsachtige ondergrond is. Voor dit soort bomen hoeven we geen boren te gebruiken, want die zijn al dood. Daarvan kunnen we met een kettingzaag stalen nemen. Dat laat ons toe om verder terug te gaan in de tijd. In de volledige Smolikas tijdsseries kunnen we dankzij dat dood hout teruggaan tot in de achtste eeuw. De tijdsserie van de levende bomen overlapt met de tijdsserie van bomen uit de jaren 1600 die nog altijd in het landschap aanwezig zijn. De oudste boom ligt al meer dan 1000 jaar boven om de berg Smolikas. Van deze tijdsserie van de Bosnische pijnbomen in Griekenland hebben wij een klimaatreconstructie, een temperatuurreconstructie gemaakt. De bomen daar zijn gevoelig aan temperatuur en dus kunnen wij deze meer dan 1200 jaar lange tijdsreeks gebruiken om het klimaat, de temperatuur op Smolikas voor de voorbije 1200 jaar te reconstrueren.
Zo komen we toe aan de belangrijkste toepassingen van de dendrochronologie. De eerste daarvan is het bestuderen van de klimaatgeschiedenis. Dat is één van de vakgebieden waar ik actief mee bezig ben. Het meest iconische voorbeeld daarvan is in de jaren 90 gepubliceerd door Michael Mann en zijn collega’s. Dat is een temperatuur reconstructie, niet van één gebied zoals Smolikas maar van de gehele noordelijke hemisfeer. Op de grafiek is het heden (het einde van de jaren ’90) rechts. En aan de hand van jaarringen hebben mijn collega’s de temperatuurschommelingen in de noordelijke hemisfeer gereconstrueerd. Die grafiek wordt ook wel de hockey-stick genoemd, omdat die eruit ziet als een hockey-stick. Over 1000 jaar is de temperatuur langzaam aan het afkoelen geweest, dat komt door de variaties in de positie van de aarde ten opzicht van de zon. Maar vanaf het begin van de 20e eeuw zijn we in een steile opwarming terecht gekomen door de menselijke uitstoot van broeikasgassen. Dit onderzoek is ondertussen al meer dan 20 jaar oud, het is ook al heel erg verfijnd. Het is iconisch omdat het één van de eerste pogingen was om aan de hand van jaarringen dit soort van globale temperatuurschommelingen te reconstrueren. Ondertussen zijn we daar al een beetje beter in geworden, maar deze steile opgang in temperatuur sinds het begin van de 20e eeuw is onveranderd. In het verleden zijn er wat licht schommelingen, maar het steile einde van de hockey-stick zie je in alle temperatuurreconstructies. Dit is gepubliceerd in ’99, toen was het grote verhaal dat 1998, het laatste jaar van de reconstructie, het warmste jaar van de voorbije 1000 jaar was. Dat was toen al controversieel, maar nu zijn we 20 jaar verder en er zijn ondertussen nog 10 warmere jaren dan 1998 geweest. Dus we zitten nog een stuk hoger dan de grafiek toont.
Een belangrijk concept bij dendroklimatologie is het feit dat we niet dezelfde bomen gebruiken om verschillende aspecten van het klimaat te reconstrueren. In Arizona, met een droog klimaat, zijn bomen vooral gevoelig voor hoe warm of hoe droog een jaar is. Het is eigenlijk altijd wel warm genoeg voor een boom om hier te groeien. Dus het soort bomen van Arizona gebruiken we als we droogte willen reconstrueren. De temperatuur reconstrueren in Arizona is veel moeilijker aan de hand van jaarringen. Omgekeerd, als we temperatuur willen reconstrueren zoals de hockey-stick grafiek, dan moeten we naar hoog gelegen gebieden gaan, hoog gelegen zoals in Smolikas, of hoog gelegen in breedtegraad, bv bomen van Siberië, Canada, Alaska of Scandinavië. Dus we gebruiken bomen van koude klimaten om temperatuur te reconstrueren en bomen van droge klimaten om droogte te reconstrueren.
Een onderzoek van mijn onderzoeksgroep uit Arizona waar we de sneeuwval in de Sierra Nevada in Californië gereconstrueerd hebben. Rechts zie je een kaart van Californië, de Sierra Nevada ligt in het oosten van de staat. Californië heeft een mediterraan klimaat, wat wil zeggen dat er bijna geen neerslag valt in de zomer, alle neerslag valt in de winter. In die zin zijn de Sierra Nevada heel belangrijk want neerslag valt in de winter in de hooggelegen gebieden als sneeuw en blijft bewaard zo lang het koud genoeg is en begint vanaf april te smelten en maakt dan water beschikbaar in de zomer. Een heel belangrijk natuurlijk waterreservoir dus voor Californië dat een druk bevolkte staat is. Dit onderzoek hebben we gedaan in 2015 toen Californië midden in een diepe droogte zat, van 2012 tot 2016. We hoorden in april van 2015 dat men metingen had gedaan van de sneeuw in de Sierra Nevada en dat bleek dat er toen het minste sneeuw was van de voorbije 80 jaar. Ze hadden de meting vergeleken met de instrumentele gegevens, vanaf dat ze waren begonnen met sneeuw te meten in de Sierra Nevada 80 jaar geleden, en bleek dat er toen het laagste sneeuwniveau was van 80 jaar. Mijn groep was onderzoek aan het doen in Californië voor andere redenen en toen we dat hoorden in april beseften we: we hebben de jaarringgegevens al voorhanden om het sneeuwniveau van 2015 te vergelijken, niet alleen over de voorbije 80 jaar, maar ook veel verder terug in de tijd. We zijn dus begonnen met de jaarringgegevens te analyseren om te sneeuwval in de Sierra Nevada te reconstrueren. We hebben dat gedaan aan de hand van de Blue Oaks, in het Nederlands allicht blauwe eiken, dat is een endemische soort in Californië, en die zijn ontzettend gevoelig aan droogte. Het is één van de gevoeligste boomsoorten waar ik ooit mee gewerkt heb. Er is geen enkel droog jaar dat onopgemerkt wordt door die blauwe eiken: ze vormen heel consistent smalle ringen tijdens de droge jaren en brede ringen tijdens natte jaren. Door de blauwe eiken te gebruiken, hebben we de sneeuwval in de Sierra Nevada kunnen reconstrueren, niet alleen over 80 jaar (in het rood op de grafiek), maar de voorbije 500 jaar. Bleek dat in het jaar 2015 de laagste sneeuwval voorkwam, niet alleen in de voorbije 80 jaar, maar voor de voorbije 500 jaar. Dat is zo’n moment dat je als klimaatwetenschapper gemengde gevoelens krijgt, want enerzijds weet je dat het een heel belangrijk resultaat is. We hebben dat ook snel kunnen publiceren in Nature Climate, een belangrijk tijdschrift, wat heel belangrijk was voor de eerste auteur van die paper. Anderzijds besef je: het minste sneeuw in 500 jaar, dat is niet goed. De meeste resultaten zijn geen goed nieuws, dat is iets waar wij ons als klimaatwetenschappers overheen moeten zetten. Over dit onderzoek is een artikel verschenen in The New York Times. Op diezelfde pagina in The New York Times werd bericht over de bosbranden in Californië.
Dat brengt ons naar de tweede toepassing van dendrochronologie waar ik het graag over wil hebben: kijken naar de geschiedenis van bossen. Wij werken met hout, met bomen, daaruit kan je heel veel afleiden over de geschiedenis van die bossen. Eén voorbeeld daarvan is kijken naar brandgeschiedenis, hier specifiek de brandgeschiedenis van Californië. Brandgeschiedenis kunnen we bestuderen aan de hand van jaarringen zolang het grondbranden zijn, dus geen grote destructieve branden die alle bomen afbranden, want dan schiet er niets over om te bestuderen. In de Sierra Nevada in het verleden bestonden de typische bosbranden niet uit grote destructieve branden, maar uit regelmatige grondbranden. Grondbranden betekent letterlijk dat die branden dicht bij de grond blijven, dat ze wel het stuikgewas en de grassen afbranden, maar de grote volgroeide bomen met rust laten, of tenminste niet tot aan hun kruinen geraken. De branden blijven dus bij de grond en kunnen de bomen wel schade toebrengen, dus wonden creëren, maar eigenlijk is het uitzonderlijk dat zo’n grondbranden bomen doden. Die wonden gebruiken we om brandgeschiedenis te bestuderen. Als een grondbrand een boom verwondt, dan kunnen bomen niet zoals wij helen. Wat ze wel doen is over die wonden heen groeien het volgende jaar. Maar als er 5 of 10 jaar later opnieuw een brand woedt, krijgen ze opnieuw een wonde en moeten ze daar opnieuw overheen groeien. Die wonde wordt alsmaar groter en groter. De boom met de meeste brandwonden die ik gevonden heb in de Sierra Nevada had wonden van 33 opeenvolgende bosbranden, die had dus 33 bosbranden overleefd voor hij gekapt werd. Dit onderzoek doen we niet met een boorstaal maar met boomstompen. Er is op het einde van de 19e en begin 20e eeuw veel gekapt in de Sierra Nevada. Dus als je een staal neemt, zie je die wonde ook op het oppervlak. Door dendrochronologie kan je elk van die jaarringen dateren en kan je dus ook dateren wanneer elk van die bosbranden voorkwam. (toont een voorbeeld) Hier zijn al de wonden gedateerd, de eerste wonde in 1765. Deze boom heeft een 15-tal branden overleefd, met de laatste brand in 1889. Vijftien branden in ongeveer 125 jaar. Er gebeurden dus heel regelmatig grondbranden in Californië, om de 5 à 10 jaar werd een bos afgebrand, door een grondbrand. Dit soort onderzoek doe je niet aan de hand van 1 staal, dat representeert geen groot gebied. Dit was heel fijn onderzoek dat ik deed toen ik voor het eerst naar de Verenigde Staten verhuisde voor een postdoc in Pennsylvania. Recht uit Brussel werd ik in de Californische bossen gecatapulteerd en daar mocht ik dan maandenlang op zoek gaan naar dit soort bosbrandstalen. We hebben toen meer dan 2000 stalen verzameld vanuit de hele Sierra Nevada, bijna 20 000 brandwonden gedateerd… een ontzettende hoeveelheid werk. Dit is de tijdsreeks die daaruit voortkwam: het meest recente jaar is 1900 en die gaat terug tot 1500. Op de vertikale as is een index van hoeveel branden er gebeurden elk jaar. Je ziet dat in sommige jaren, bv in 1829 bijna de hele Sierra Nevada in brand stond omdat 25 van de 29 plaatsen waar we stalen hebben genomen, brandwonden vertoonden. Dat wil niet zeggen dat er een continue brand was over de hele Sierra Nevada. Dat wil vooral zeggen dat de omstandigheden zo waren dat er heel gemakkelijk brand uitbrak. Die omstandigheden komen door droogte. Door de bosbrandchronologie te vergelijken met een onafhankelijke reconstructie van droogte blijkt dat brandjaren voorkwamen in de jaren met de grootste droogte. Om eerlijk te zijn moet je daarvoor geen twee jaar postdoc doen, dat wisten we eigenlijk zo ook wel. Maar er hangt natuurlijk meer mee samen. Door antropogene klimaatverandering wordt het klimaat in Californië droger. Er is dus meer brandgevaar en ook langere brandseizoenen. Maar dat is niet het enige: we hebben de brandgeschiedenis van de 20e eeuw (aan de hand van instrumentele metingen) aangeplakt en je ziet dan een heel dramatisch overgang in het begin van de 20e eeuw: van een regime van grondbranden elke 5 tot 10 jaar… in het begin van de 20e eeuw houdt dat ineens op. De reden daarvoor is Smokey Bear: President Rooseveldt heeft toen een systeem van National Parks en van National Forests opgezet. De missie was om bossen als een natuurlijke bron te bewaren en te beschermen. Onderdeel van die missie was om bosbranden te voorkomen en te blussen. Dat was met de beste bedoelingen. Ze wisten toen nog niet dat bosbranden een belangrijk onderdeel zijn van het bosecosysteem in Californië. Er volgende dus meer dan een eeuw aan onnatuurlijk weinig bosbranden. Die grondbranden hadden een belangrijke functie, ze lieten de grote bomen staan, maar elke 5 à 10 jaar brandden ze wel het stuikgewas en de grassen af. Het klein brandbaar materiaal werd op natuurlijke wijze uitgedund en kreeg dan 5 à 10 jaar de tijd om terug te groeien. Als je die grondbranden wegdoet krijg je in plaats van een regelmatige uitdunning een onnatuurlijke opstapeling van brandbaar materiaal. Als er nu brand uitbreekt in grotere droogtes plus een opstapeling van brandbaar materiaal van een eeuw, dan is die brand veel groter en destructiever. Er is dus een verandering in het brandsysteem: van natuurlijke grondbranden naar branden die ook de kruinlaag afbranden. Die branden zijn veel moeilijker te bestrijden. Daarbij komt nog dat in Californië de mensen dichter bij de bossen zijn gaan wonen.
Een derde belangrijke toepassing, niet echt mijn vakgebied, maar wel enorm interessant: het gebruiken van dendrochronologie om onze menselijke geschiedenis te bestuderen. Een houten weg werd bijna 6000 jaar geleden aangelegd, gemaakt uit eikenhout, ‘Sweet track’, in het westen van Engeland, van het Neolithicum, dus paden uit het hout om over het moeras te kunnen trekken. Het eikenhout van die paden, ongeveer een kilometer lang, is perfect bewaard gebleven in de moerassen. Dankzij dendrochronologie hebben ze tot op het seizoen kunnen dateren wanneer de bomen voor die eikenhouten weg gekapt zijn. Ik vind dat ontzettend fascinerend, want 6000 jaar geleden, het Neolithicum, de steentijd, wij weten daar ontzettend weinig over, bijna niets, over wat die mensen deden, welke taal ze spraken, hoe ze met elkaar communiceerden. Maar we weten tot op het seizoen van het exacte jaar wanneer ze deze weg gelegd hebben. Er zijn ook recentere toepassingen, bv België is zeer sterk in het dateren van archeologisch en kunsthistorisch materiaal. Een voorbeeld van een collega in Amsterdam die in het Rijksmuseum een beeldje uit de 16e eeuw heeft gedateerd. Zij gebruikt een 3D CT-scanner, zodat je de jaarringen kan zien op een doorsnede. Zo kan je het materiaal dateren zonder het te moeten vernielen.
Dendrochronologie kan niet alleen een boom dateren maar kan ook achterhalen waar het hout vandaan kwam, dat heet ‘dendroprovenancing’. Als je een netwerk aan jaarringchronologieën hebt, kan je een jaarringreeks van een onbekend voorwerp vergelijken met de jaarringreeksen uit een hele regio en zien welke regionaal de beste match is. Dit is een voorbeeld uit Engeland van een scheepswrak. Voor scheepswrakken is dit een bijzondere toepassing omdat ze gevonden worden zonder per sé te weten waar ze vandaan kwamen. Dit is het scheepswrak van de Mary Rose, een schip van Hendrik VIII, 16e eeuw. Door de jaarringchronologie te vergelijken met het netwerk aan jaarringchronologieën van Engeland, blijkt dat het hout allicht uit East-Anglia, het oosten van Engeland vandaan komt, want daar krijg je de sterkste correlatie.
Een vraag die ik ook dikwijls krijg is of ik C14 gebruik om hout te dateren. Nee, het is net omgekeerd. In het voorbeeld van de 12 650 jaar lange chronologie van Duitse pijnen, vormt deze net de basis van de kalibratie van de C14 dateringsmethode. Als je de C14 in elk van die jaarringen meet, krijg je een kalibratie curve waaruit je kan afleiden: als er zoveel C14 gemeten wordt, moet het uit dat bepaald jaar komen. Jaarringdatering is dus heel belangrijk geweest om de C14 methode op poten te zetten en precies te maken.
Conclusie: dendrochronologie als wetenschap is nu bijna een eeuw oud. Een eeuw aan onderzoek laat ons toe om het verleden, maar ook het heden en de toekomst van klimaat, ecosystemen en menselijke systemen te onderzoeken, alsook de relaties tussen de drie. In mijn boek gaat het ook over de invloed van het klimaat op de menselijke geschiedenis en hoe we die relatie kunnen bestuderen.
Dankuwel voor de uitnodiging en voor de aandacht.

Jan Mampaey: we hebben een heel aantal vragen binnengekregen. Er zijn eerst een aantal technische vragen over het werken met jaarringen. Is de dikte van een jaarring afhankelijk van de leeftijd van de boom? En hoe kan je daar dan rekening mee houden?

Valerie Trouet: inderdaad… Het klimaat bepaalt hoeveel biomassa een boom afzet in zijn stam in een bepaald jaar. Bij een dunne stam gaat dezelfde hoeveelheid biomassa resulteren in een bredere ring dan wanneer die gevormd wordt bij een dikkere stam. Dus hoe ouder de boom en hoe groter de diameter van de boom, hoe smaller de ring. Dit is vrij gemakkelijk te modelleren. Ik heb hier niets verteld over de kwantitatieve of de statistische analyse die samengaat met dendrochronologie, omdat dat heel technisch kan worden. Hoe kunnen we onderscheid maken tussen invloed van klimaat en leeftijd of andere invloeden zoals competitie tussen bomen, dat is een belangrijk onderdeel van dendrochronologie en daar gebeurt ook actief onderzoek naar.

Jan Mampaey: in Limburg is steenkool een bekend gegeven. Kan je ook op steenkool nog jaarringanalyse doen? En geldt dat ook voor petrified forests, dus gefossiliseerde boomstammen?

Valerie Trouet: steenkool, dat weet ik niet, dat moet ik eens opzoeken. Petrified wood: dat kan wel, dat gebeurt weinig… het vakgebied heet paleodendrologie. Petrified wood is miljoenen, honderd miljoenen jaar oud. Dat proces om van hout steen te maken, duurt ontzettend lang. Je kan hout van 200 000 jaar oud nooit linken aan onze 12 000 jaar lange tijdsreeks die we nu hebben. Dat wil niet zeggen dat je daar niets mee kan doen. Het is wel een ontzettend boeiend idee, dat je in petrified wood nog steeds de jaarringen kan zien, evengoed als in een boom die gisteren gekapt was. Men heeft bv petrified wood gevonden in de jaren ’80 op Antarctica. Tweehonderd miljoen jaar geleden was Antarctica geen ijsmassa zoals nu, maar groeiden daar bossen, regenwouden zelfs. Een heel ander klimatologisch systeem. In het petrified wood van Antarctica zie je effectief jaarringen. Antarctica was toen nog niet Antactica, dus het continent waar die bomen groeiden, bestaat niet meer. De boomsoorten zelf bestaan ook niet meer, die zijn al lang geëvolueerd in iets anders. En toch kan je in die bomen nog jaarringen zien. Dat is echt ‘mind-blowing to me’. Dat je jaarringen kan zien, betekent dat er seizoenaliteit was in het klimaat, want jaarringen ontstaan wanneer er een wisseling is van seizoenen.

Jan Mampaey: spelen ook de vluchtige organische stoffen een rol bij bosbranden, naast de hoeveelheid brandbaar materiaal?

Valerie Trouet: daar ben ik minder in thuis, maar ik denk dat dat eerder een secundair verhaal is. Als je kijkt naar de snelheid waarmee de branden nu over het landschap razen, dan gaat het toch vooral over de hoeveelheid biomassa. Het is ook een ‘ladder-effect’: het is niet alleen het fijn brandbaar materiaal in de onderlaag dat een eeuw lang is opgebouwd. Er zijn foto’s van: men is teruggegaan naar eenzelfde plaats in het bos als waar 100 jaar geleden foto’s zijn genomen. En op de foto’s van 100 jaar geleden zie je een mooi open bos: hoge statige bomen, met daaronder een lage kruidlaag. Na 100 jaar van brandbestrijding zie je niet meer die 2 lagen, je hebt ook alle lagen daartussen. Door al die lagen daartussen kunnen de grondbranden ook tot in de kruinen van de bomen geraken, waar nog veel meer brandbaar materiaal aanwezig is.

Jan Mampaey: Met welke intentie heeft de universiteit van Arizona u aangetrokken, en vooral: waren er specifieke toepassingen of problemen waarvan men dacht dat ze u nodig hadden.

Valerie Trouet: één van de belangrijke dendroklimatologen stond op het punt met pensioen te gaan. Ze waren dus op zoek naar een dendroklimatoloog, iemand zonder een specifiek geografische specialiteit en dat profiel paste wel bij mij.

Jan Mampaey: hoe is het eigenlijk om als wetenschapper met klimaat bezig te zijn in de Verenigde Staten? Hier relativeren nog steeds een heel aantal mensen de klimaatcrisis, maar we hebben de indruk dat er in de VS meer mensen zijn die dat doen. Hoe ervaar je dat in het dagelijks leven als dendroklimatoloog?

Valerie Trouet: De VS is een land van extremen. We hebben juist 4 jaar Trump achter de rug, wat als klimaatwetenschapper en als burger dagelijks stress bracht. Nu is er een ommezwaai naar een democratische president, Biden, die ineens gigantisch veel vooruitgang maakt, ook op het gebied van klimaat. Niet alleen in het terugdraaien van de beslissingen van president Trump, maar ook het terug instappen in het klimaatakkoord van Parijs, enz. In België waren er niet die extremen, maar ik zou zeggen dat er in België niet meer vooruitgang is geweest dan hier in de VS. Hier in Arizona is de klimaatverandering wel voelbaar, dat is geen ver-van-mijn-bed-show. Onze zomers zijn zowiezo heet en warm, meer dan 40 graden, maanden aan een stuk. Deze zomer hadden we dan in Tucson te maken met bosbranden. De luchtvervuiling van de bosbranden van Californië komt tot hier, duizend kilometer verder. Anderzijds is het hier enorm mooi en voel ik heel sterk de urgentie om dit te bewaren. Dat is allicht ook zo voor jullie, natuurliefhebbers in Vlaanderen.

Jan Mampaey: ik wil je nog heel hartelijk danken voor de uiteenzetting en voor het behandelen van de vragen. Nog een prettig weekend en wie weet… tot later!

Degenen die een boek gewonnen hebben zijn: Johan Meermans, Marc Declercq, Walter De vos, Martha De Jong en Virginie Peeters.
Dan wil ik een heel aantal mensen bedanken:
De sprekers van vandaag: Luc Crevecoeur, Frank Resseler met zijn mooie beelden en Valerie Trouet. Ik wil ook uitdrukkelijk de firma FOXX bedanken voor de goede praktische ondersteuning; Marco, Pascal en Sem: hartelijk dank. Ik wil vooral ook iedereen bedanken die deze 30e verjaardag niet ongemerkt heeft laten voorbijgaan. En ook iedereen van het Provinciaal Natuurcentrum die aan alle praktische en inhoudelijke kanten meegewerkt heeft aan deze webinars. Ik zou zeggen: tot volgend jaar.
Het laatste woord van deze dag geef ik graag aan onze voorzitter en gedeputeerde Bert Lambrechts.

Bert Lambrechts: Beste vrijwilligers en sympathisanten, wat een week! Door corona vielen het voorbije jaar veel activiteiten in het water en moeten we elkaar al een hele tijd missen. Maar deze week was een opsteker. Meer dan 750 mensen volgden deze week één of meerdere lezingen. Het was misschien niet evident om online te gaan met onze contactdag, maar samen deden we het toch maar. Samen met de sprekers, de organisatoren en de deelnemers maakten we een succes van deze 30ste verjaardag van het Netwerk Natuuronderzoek.
Deze 30ste verjaardag mag niet ongemerkt voorbij gaan, want jullie onderzoekswerk heeft impact. Impact op onze kennis, impact op het beleid én impact op de natuur. De data die jullie verzamelen helpen ons als beleidsmakers om ons een beeld te vormen van de toestand van de Limburgse natuur en om een beleid uit te werken dat die natuur versterkt. Elk van jullie draagt dus zijn of haar steentje bij aan een doordacht Limburgs natuurbeleid en een sterkere biodiversiteit.
Ik ben dan ook onder de indruk van de passie die ik hier telkens weer zie. Luc blikte in zijn verslag al eens terug op de hoogtepunten van de voorbije 30 jaar. Jullie legden een bijzonder boeiend parcours af. Maar we moeten ook vooruit kijken. Wat brengen de volgende 30 jaar ons? Ik hoop alleszins dat we de passie, het enthousiasme en het doorzettingsvermogen van de voorbije 30 jaar vasthouden en verderzetten.
In ieder geval kunnen we al vooruitblikken op twee mooie publicaties. Dit jaar rondt de vogelwerkgroep samen met de grafische dienst van de provincie haar eerste avifauna af. Dit is ineens de eerste avifauna die in België verschijnt, en zal een standaardwerk zijn dat de volgende generaties vogelliefhebbers inspireert. Het belooft een tijdloos naslagwerk te worden! Ook de bomenwerkgroep pakt dit jaar uit met een publicatie. Zij werken aan een mooi boek met bijzondere verhalen over Limburgse bomen. Ik kijk al uit naar de lancering van deze twee pareltjes. Maar ik ben evengoed zeer benieuwd naar de onderzoeken die nog volgen en die ons op weg helpen om ons beleid rond natuurverbindingen verder uit te bouwen.
Als afsluiter wil ik jullie daarom bedanken voor jullie inzet voor de Limburgse natuur. En uiteraard wil ik jullie veel succes wensen met de verderzetting van dit belangrijke werk. 2021 is trouwens een jubileumjaar voor de Limburgse natuursector. Niet alleen dit netwerk viert een speciale verjaardag, maar ook Limburgs Landschap vzw en Natuurpunt Limburg krijgen een nieuwe voordeur. Samen werken de drie organisaties al 100 jaar voor de Limburgse natuur. Om nog meer Limburgers warm te maken voor die natuur zorgen we dit jaar voor een mediacampagne die het engagement van alle natuurvrijwilligers in de schijnwerpers zet en zal zetten.
In andere tijden zou ik zeggen: “Schol, we klinken erop!”. Nu zeg ik: “Geniet nog even na van alles wat jullie de voorbije week hebben gezien en gehoord. En zodra het weer kan heffen we samen het glas, dat hebben jullie nog tegoed!”. Ik dank u.

Slot: Jan Mampaey en Luc Crevecoeur drinken samen een glas schuimwijn.

Jan: het zit erop!
Luc: ja, het is wel eenzaam… maar zo zal het ook wel smaken…
Jan: het was toch wel een succes, met ondertussen toch meer dan 1000 mensen die hebben ingeschreven. Zoveel volk hebben we nog nooit op een fysieke contactdag gehad.
Luc: maar goed! Schol allemaal!

Doe mee

Samen zetten we onze schouders onder een groene en duurzame provincie.