Ga verder naar de inhoud

Wintervoeding voor akkervogels, een succesverhaal? tekstversie

Tekstversie van de lezing door Paula Ulenaers (VLM), Limburgse Contactdag Natuuronderzoek 2021

Jan Mampaey:
We hebben het ondertussen ook al begrepen: in Nederland hebben de akkervogels het moeilijk. Nu, dat is in Vlaanderen niet anders. En daarom zijn er bij de VLM beheerovereenkomsten met landbouwers in het leven geroepen. In Haspengouw, in het zuiden van de provincie, zijn er zo een aantal beheerovereenkomsten afgesloten. Specifiek met de aanleg van vogel voedselgewassen. Maar de vragen die we daar dan bij stellen is: werkt dat? En om die vragen te beantwoorden hebben we Paula Ulenaers gevraagd, die werkt als senior expert bij de Vlaamse Landmaatschappij. Zij gaat ons nu even extra uitleg geven over die wintervoeding voor akkervogels. Is dat een succesverhaal of niet?

Paula Ulenaers:
Goeienavond, dag Jan. Ik vind het fijn gewoon om hier live te staan. Da’s toch een beetje het gevoel van een contactdag te hebben, alhoewel het publiek natuurlijk wel thuis in de zetel zit.
Maar, daar niet daargelaten, ik ga jullie proberen op die vraag te antwoorden.
Nu om te beginnen moet daar misschien geen vraagteken meer staan maar een punt. Maar het is altijd aanlokkelijker om iets als een vraag te stellen om mensen een beetje warm te maken om naar een lezing te luisteren en te kijken.
Nu, daar staat bij mijn naam ook 'e.a.' achter en dat betekent 'en andere' want uiteraard ik ben degene die hier nu live staat, maar eigenlijk ben ik ook maar een vertegenwoordiger van al de mensen die daaraan gewerkt hebben.
En het is op de vraag van Luc Crevecoeur dat ik hier sta, en waarschijnlijk had Luc gedacht van: kijk, er zitten zo weinig vrouwen in het programma, ik heb vorig jaar een opmerking gekregen daarover van Paula, dus, misschien moet ik daar toch maar rekening mee houden en een vrouw vragen om niet achteraf weer commentaar te krijgen.
Nu, anderzijds is het ook zo dat ik een beetje samen met Luc gefungeerd heb als tussenschakel tussen de VLM en LIKONA en de Universiteit van Hasselt. Want hetgene ik hier een beetje ga proberen uit te leggen is eigenlijk gegroeid uit een samenwerkingsverband. Dus vanuit VLM, dus Jurgen Bernaerts en Eddy Dupae. Twee van mijn collega's hebben het veldwerk, de vogeltellingen gedaan. Wim Vanrijt is vooral met de data bezig geweest. Tina Cuypers met de GIS analyses en van Hans Roosen heb ik een paar dia's mogen lenen.
Dus dat is eigenlijk een beetje wat VLM betreft en van de Universiteit Hasselt staan er de namen op van Thomas Neyens, Oana en Christel Faes. Eigenlijk vooral van biostatistiek. En dan nog Natalie Beenaerts en Ruben Evens, die daar ook mee bezig geweest zijn met zowel ecologie als met statistiek. En Luc erbij gezet als verbindingsofficier.
En ook wel gedurfd om in deze tijden een coronavirusje bij te plaatsen omdat eigenlijk het verhaal toch wel verband houdt met virussen. Wij zitten dus bij VLM, of wij zaten dus met een geweldige dataset van gegevens. Ik ga die seffens ook laten zien, of niet de set maar de bespreking daarvan.
En we waren al langer aan het denken dat daar eigenlijk toch een hoop informatie inzat. Maar die was eigenlijk niet verzameld vanuit de opzet van een studie. Dus het was heel moeilijk om daar gewoon statistieken op los te laten.
En dan had Luc op een gegeven moment op een LIKONA bestuursvergadering Thomas Neyens uitgenodigd van de Universiteit voor biostatistiek. Wist ik veel waar dat over ging. En eigenlijk waren die mensen, of zijn die mensen vooral bezig met epidemiologisch onderzoek. Dus met verspreidingen van ziekte epidemieën, zoals het coronavirus.
Maar Thomas had dan een beurs gekregen en kon als bioloog en biostatisticus eigenlijk aan de slag gaan met datasetten zoals de LIKONA datasets maar ook met die dataset van VLM.
Dus vandaar eigenlijk, ja, epidemiologie en vogelonderzoek hebben ook wel duidelijk een link met elkaar en meer dan je op het eerste zicht zou denken, toch in het verleden.
Nu is het allemaal met de biostatistici die op tv komen allemaal veel duidelijker wat dat zoiets kan als biostatistiek. Maar die inleiding vond ik toch wel belangrijk omdat het verbinden van netwerken om gegevens te laten analyseren eigenlijk toch ook wel vrij belangrijk is.
Oke, vandaar dus mijn inleiding.
En dan nu over naar Akkervogels.
Ik heb bij het opmaken van dit Webinar toch wel even in de knoop gezeten met de definitie van 'Akkervogel'.
Eigenlijk is dat een groepsnaam voor vogels die permanent, of tijdelijk afhankelijk zijn van vroeger voedsel van akkers en van graanvelden maar nu eigenlijk eerder van het landbouwgebied. En zowel voor te foerageren maar ook om te broeden, en/of om te broeden. Maar dat betekent ook dat daar een zeer grote diversiteit zit bij akkervogels.
Een patrijs en een geelgors zijn eigenlijk alletwee akkervogels maar er zit toch wel een zeer grote ecologische diversiteit tussen een patrijs en een geelgors. Zowel in broedseizoen als in het winterseizoen.
Nu, het onderste stukje is ook al aangehaald. Die akkervogels hebben het moeilijk dus eigenlijk gaat het eerder niet zozeer over de vogels alleen nog gebonden aan de akkers, maar de vogels aan het landbouwlandschap. En er zijn al congressen over gehouden dus op zich ga ik daar misschien niet teveel over uitwijden.
Maar toch wel een beetje meer informatie geven over de beheerovereenkomsten.
Waarom beheerovereenkomsten?
Beheerovereenkomsten zijn toch wel eigenlijk vrij nieuw als instrument. Ergens rond de jaren 2008-2009. En voor de focus van de beheerovereenkomsten die gelinkt zijn aan soortenbescherming voor de akkervogels.
Ik heb het dan over: Geelgors, veldleeuwerik, grauwe gors, de patrijs, maar ook de ringmus, gele kwikstaart en de kievit.
Dus toch wel een zeer diverse ecologische groep om het zo uit te drukken.
Nu, voor degene die meer willen weten durf ik toch ook wel te verwijzen naar de website van VLM waar eigenlijk vrij veel uitleg staat over beheerovereenkomsten en waar de grootste informatie die daar staat voor jullie toch wel wil proberen mee te geven omdat dat van belang is om de analyses achteraf een beetje te begrijpen.
Nu, wat is een beheerovereenkomst?
Dat is eigenlijk een soort van overeenkomst tussen de Vlaamse landmaatschappij en een landbouwer, en een beroepslandbouwer.
Dus niet met een particulier of met een organisatie. En die overeenkomst is eigenlijk ook wel echt een contract, en die loopt voor een periode van 5 jaar. Die landbouwer is dat niet verplicht, die mag dat vrijwillig aangaan. Maar het is wel een inspanningsverbintenis. En dat is toch wel een verschil dan met een resultaatsverbintenis.
Er wordt van de landbouwer verwacht dat hij inspanningen levert en daarvoor krijgt hij een bepaalde vergoeding. En er zijn ook wel randvoorwaarden aan verbonden, maar hij word niet afgerekend op het resultaat van die overeenkomst. En in die zin is dat misschien iets anders dan wat je normaal onder contracten verstaat.
Nu, waarom is dat van belang?
Toch wel om aan te geven dat het dus alleen maar kan met een bepaalde landgebruiker. In dit geval de professionele landbouwer.
Waar kunnen die beheerovereenkomsten worden afgesloten?
Dat gaat alleen maar over percelen, uiteraard van de Vlaamse overheid in het Vlaams Gewest. En die percelen zelf, op, of langs die percelen, moeten ook geregistreerd zijn als landbouwgrond. Dat is toch ook wel een vrij belangrijke.
Dat betekent dus ook dat eigenlijk, ja, de percelen zelf, want het gaat echt wel over percelen, dat die over kleine en ook over grote oppervlaktes kan gaan. Maar dat die ook altijd gebonden zijn aan de grond, en dat je die dus ook kan intekenen op GIS. En dat is eigenlijk één van de grote pluspunten geweest. Dat wij van in het begin een hele goede GIS databank hebben waar dat al die BO's geregistreerd zijn vanuit het veld op de kaarten.
Nu, dit is een willekeurig beeld van een gebied in Vlaanderen. En we hebben dat hier eigenlijk in gestoken, omdat dit eigenlijk aantoont hoe Vlaanderen, of het platteland in Vlaanderen, of het land in Vlaanderen, versnipperd is door een hele boel infrastructuur: autowegen, snelwegen, gewone verharde wegen, hoogspanningspilonen bebouwing, ja, ik moet jullie eigenlijk het hele verhaal niet vertellen.
Maar ook de waterlopen zijn een beetje uit het beeld verdwenen, zijn gekanaliseerd, zijn gebetonneerd. Dus dat betekent eigenlijk ook wel dat een hele boel vogelsoorten een heel ander beeld voor ogen krijgen ten opzichte van bv. 50 jaar geleden.
Het plaatje in zwart-wit is een luchtfoto in de buurt van Vechmaal-Lauw, langs de Romeinse Kassei, ergens in de jaren 50 genomen. En dit is het beeld dat je dus nu krijgt. Voor alle duidelijkheid: hier heeft geen ruilverkaveling plaatsgevonden. Dit is gewoon autonome landbouw evolutie geweest.
En je ziet op het eerste zicht dat de grote infrastructuren nog wel aanwezig zijn. Maar dat toch vooral de perceelsgrootte of de perceelsvergroting een heel grote rol gespeeld heeft. En dat betekent dus ook dat er veel minder randen zijn als vroeger.
Dus als je kijkt naar het beeld in zwart-wit, heb je daar heel veel randen, terwijl het beeld rechts is dat toch een behoorlijk aantal minder.
Dat is één van de grote facetten die meespelen in de achteruitgang van de akkervogels of de vogels van de landbouwgebied.
De waterkwaliteit speelt mee, het verdwijnen van landschappelijke structuren speelt mee, dus er zijn eigenlijk een hele boel factoren die invloed hebben op die achteruitgang van die akkervogels.
Nu, bij de doelstelling van beheerovereenkomsten zijn er verschillende opgesomd.
Ik heb ze hier ook eventjes aangehaald.
In het groen staat 'soortenbescherming' en daar is waar de beheerovereenkomsten voor akkervogels eigenlijk onder vallen. Maar dat betekent niet dat de andere beheerovereenkomsten ook niet een beetje mee kunnen spelen en gecombineerd worden met de beheerovereenkomsten van soortenbescherming.
Wat daar niet opstaat, bij beheerovereenkomsten, is de aanleg van kleine landschapselementen. Wel het onderhoud maar niet meer de aanleg.
Bij beheerovereenkomsten kan je eigenlijk combineren, beheerpakketten zoals men dat noemt. Je kan die alleen inzetten maar je kan die ook combineren.
En het gaat dan voornamelijk over pakketten voor aanleg, behalve “'KLE's”' dan, voor onderhoud of beheer.
En er zit een zekere logica achter, dat voor bepaalde pakketten, je moet kijken naar de locatie waar die afgesloten of het beste afgesloten zouden worden. Want ook de geologie, de bodem, het landschap, speelt voor bepaalde pakketten echt wel een rol. Erosiepakketten ga je niet afsluiten in een vlak landschap. Dat is eigenlijk vrij logisch.
Maar er zijn ook pakketten. En dan zit het vooral in de richting van de soortenbescherming, die eerder in de richting van de seizoensgebonden pakketten gaan. En dan vallen die van akkervogels daar voor een deel ook wel onder.
Nu, het is voor een landbouwer die eigenlijk zijn bedrijf moet runnen als bedrijfsleider vrij moeilijk om te weten hoe dat hij dat moet aanpakken, waar hij wat het best doet.
En vandaar dat het advies van de bedrijfsplanner en voor de dataset die hier geanalyseerd was, of is dat Jurgen Bernaerts, is eigenlijk zijn advies toch wel heel belangrijk.
Want dan kan een landbouwer zich focussen op andere dingen dan dat voor hem te moeten uitdokteren.
En het is allemaal complexer, ingewikkelder aan het worden. Die pakketten kunnen veranderen van programmaperiode naar programmaperiode. Dus het advies van die bedrijfsplanner valt toch niet te onderschatten en is eigenlijk cruciaal om te weten of je als Vlaamse overheid goed bezig bent met het geld dat van een deel van Europa komt maar toch ook wel een deel van de Vlaamse overheid.
Of dat eigenlijk op de juiste plaats ingezet wordt met de juiste pakketten en met alle randvoorwaarden die daar aan verbonden zijn.
Ik ben nog vergeten te zeggen dat hetgene ik hier breng, dat daar ook nog een publicatie uit volgt. Waarschijnlijk een LIKONA publicatie. En waar een deel van deze facetten waarschijnlijk minder aan bod komen. Vandaar dat ik het toch wel de moeite vond om het eventjes verder toe te lichten.
En dan gaan we nu over tot de beheerpakketten van de akkervogels. En dat zijn er eigenlijk twee: de vogelvoedselgewassen en de faunastroken. Of eigenlijk ook de gemengde grasstroken.
Die vogelvoedselgewassen, eigenlijk zegt de naam het ook een beetje zelf. Dat gaat over voedsel leveren voor vogels.
Waarom is dat van belang?
Vogels hebben eigenlijk drie eisen, of drie grote wensen om een populatie in stand te houden en om zelf zich te kunnen voortplanten.
En dat is voedsel hebben voor henzelf om de winter door te komen. Vooral in deze periode van het jaar waarin de overgang van, normaal naar echte winter, naar de lente dat er weinig voedsel is voor die akkervogels. Maar ook voedsel in de broedperiode ook voor henzelf en voor hun jongen.
En daarnaast is het natuurlijk ook broedgelegenheid een vrij cruciaal element. Het voorkomen of het proberen te ontsnappen aan predatoren, dus eigenlijk in de vorm van het vinden van dekking, en het vinden van een partner.
Maar die vogelvoedselgewassen als beheerpakket spelen vooral in op die winterperiode. Om dan eigenlijk te proberen om die akkervogels of de vogels die eigenlijk vooral gebonden zijn aan de graan en kruideneters, om die eigenlijk op een zo best mogelijke manier de winter helpen doorkomen. Dat is eigenlijk vooral daar van belang.
De Faunastroken of de gemende grasstroken zit eerder in de richting van de broedperiode. Dus eigenlijk graszaden die dan gemengd worden met kruiden of onkruidzaden, want onkruidzaden kunnen zeer nuttig zijn voor akkervogels en ook voor andere vogels.
En vandaar dat heel vaak, en dat zie je ook op deze dia, dat vaak de combinatie gemaakt wordt van soorten voedselgewassen met die faunastroken. Om zo eigenlijk op die bepaalde percelen, eigenlijk het ganse jaar door te kunnen blijven voldoen aan die drie belangrijkste behoefte van vogels of van akkervogels.
Nu, beheerovereenkomsten voor vogelvoedselgewassen en voor akkervogels, worden niet overal zomaar afgesloten. Of kan je niet zomaar overal afsluiten in Vlaanderen.
Dus dit is een kaartje waar de beheergebieden van de akkervogelsoorten opstaan, waar eigenlijk die twee pakketten ingezet kunnen worden en vooral dat van de vogelvoedselgewassen. Die kaart is gemaakt door het INBO, eigenlijk op basis van criteria van waar zitten nu nog de belangrijkste akkervogel concentraties met een soortenrijkdom, waar liggen de beste potenties op het vlak van het landbouwlandschap en die combinaties en dat zijn eigenlijk die groene vlekken op de kaart.
En dan zie je eigenlijk dat die vooral, met uitzondering een beetje van West-Vlaanderen, toch vooral in de richting liggen van de grens met Wallonie en Brussel. En als je dan specifiek naar Limburg kijkt zie je eigenlijk dat het vooral aan Haspengouw is en nog een kern in Bree. Dus in Peer waar vroeger 'het ortolanengebied' was. Toch ook wel bekend als een 'specialleke' onder de akkervogels, is eigenlijk op dit moment niet meer aangeduid als akkervogelgebied of beheergebied voor akkervogels.
En dit is dan het kaartje voor Haspengouw. Voor velen onder jullie waarschijnlijk niet nieuw. Er staan twee prioriteiten op, dat is dan een prioriteit, de rode, wat ze dan eigenlijk noemen 'de kerngebieden'. Daar waren nu eigenlijk de grootste concentraties nog zitten en waar eigenlijk het inzetten van die voedselgewassen hoogstwaarschijnlijk leidt tot het best helpen om de akkervogels de winter door te brengen. En dan de zoekzones in het geel: die zijn eigenlijk vooral de potentiële gebieden. Waar dat ook wel BO’s kunnen afgesloten worden als daar de nood zich zou voordoen of als men dat zou willen.
Je ziet dat dat vooral Gingelom is, Heers, de onderkant van Tongeren, Riemst, en dan nog stukjes van Sint-Truiden en Bilzen.
Dit is de evolutie van de beheerpakketten voor akkervogels in Haspengouw. Opgesplitst tussen vogelvoedselgewas en de faunastroken. Van in het begin, dus 2009 en 2020. Dus eigenlijk als je het zo bekijkt, is er ook nog maar een ervaring van ongeveer tien jaar met betrekking tot dit instrument van beheerovereenkomsten. Maar je ziet toch wel dat er zeker de laatste jaren een grote stijging is in het afsluiten van pakketten voor vogelvoedselgewassen, maar ook voor de faunastroken. Dus uitgedrukt in hectare. En dat die toename er is, is toch ook wel een groot stuk te danken aan de bedrijfsplanners die daar heel actief letterlijk mee de boer op gaan, om toch te proberen in die gebieden waar het kan en mag, om zoveel mogelijk van die pakketten af te sluiten. En te proberen om die negatieve trend die er voor een groot stuk in West-Europa bezig is, een beetje naar beneden te krijgen of helpen naar beneden te krijgen.
Want het is natuurlijk wel zo dat in een uitgekleed landschap, en dat is toch ook wel heel vaak het geval op die leem plateaus, ja, als de basis milieukwaliteit daar niet aanwezig is en er is niks van kleine landschapselementen aanwezig, dan is en blijft het ook voor die vogels heel moeilijk om daar ook in de winterperiode te kunnen blijven overleven. Dus eigenlijk moet eerst die basis milieukwaliteit in orde zijn vooraleer de andere zaken ook uitgerold kunnen worden. En ja, in Vlaanderen schiet het daar toch ook nog wel al eens dikwijls te kort.
Nu, even bij die vogelvoedselgewassen. Ik heb al eens gezegd van alleen in beheergebieden. De bedoeling is dat er eigenlijk een zaadleverend gewas ingezaaid word voor 31 mei. Soms kan daar al gebruik van gemaakt worden bijvoorbeeld door veldleeuwerik om te broeden in die eerste opkiemende of opkomende gewassen. En de bedoeling is eigenlijk dat dat blijft staan tot 15 maart van het volgende jaar. Voornamelijk om die winterperiode, die moeilijke winterperiode te overbruggen voor de akkervogels. Vroeger bleef eigenlijk, vooral door de oogstmethodes, het graan liggen. En was dat eigenlijk wel voldoende om die akkervogels de winter door te brengen. Maar met de nieuwe technieken en ook met de andere behandelingen van de gewassen is er in de winterperiode te weinig aanwezig voedsel op de grond of op de halmen.
Dit zijn eigenlijk de teelten die voornamelijk spelen: haver, graan,… ja, er staat twee keer graan op, maar gewoon om een beetje aan te tonen dat je een ijle toestand kan hebben maar je kan ook een meer dense toestand hebben zoals rechtsonder.
Het is ook zo dat bij de beheerpakketten van vogelvoedselgewassen eigenlijk in het ministerieel besluit vastgelegd wordt welke zaaimengsels men kan gebruiken, mag gebruiken, wanneer die best gezaaid worden, en wat het toegestane biomassa per hectare is om in te zaaien.
Dus het ligt eigenlijk vrij vast in regeltjes met wat is toegelaten en wat niet. En ook die randvoorwaarden die er dan ook nog aan verbonden zijn.
En dit is een voorbeeld van hoe de bedrijfsplanner een teeltrotatie voor een vogelvoedselgewas voor Haspengouw uitgewerkt heeft. Gebaseerd op die toegelaten soorten uit het ministerieel besluit. En dat gaat dan voornamelijk over een afwisseling tussen tarwe. In dit geval een soort van wisseltarwe en dat blijkt een variant te zijn op wintertarwe die ook nog in het voorjaar gezaaid kan worden. En dat heeft vaak te maken met dat men een beetje moet zoeken naar welke soorten voldoen aan de randvoorwaarden. Dus geen pesticiden gebruik op die granen, geen andere behandelingen zoals bijvoorbeeld een ontsmetting van granen enzo. En vandaar dat het toch ook wel altijd een beetje zoeken is van hoe dat gebeurt. En je ziet toch ook dat het derde jaar, want het contract duurt vijf jaar, dat er het derde jaar eigenlijk een soort van, ja , noem het dan een soort van onderbreking inzet, aan de hand van haver. Ook om ook wel eens een verandering te krijgen in de bodem en een soort van opruiming van wat er daarvoor op dat perceel gestaan heeft. En wat ook wel belangrijk is is dat er dikwijls vlas bij gemengd word en ook bladrammenas. Dat zijn dingen die toegestaan zijn.
Quinoa en pluimgierst zijn volgens het M.B. ook toegestaan, maar zal Jurgen voor Haspengouw nooit adviseren omdat dat eigenlijk in de omgeving ook niet geteeld wordt en je moet toch ook wel rekening houden met hoe het landschap er uitziet en hoe dat de rest zich verhoudt ten opzichte van die vogelvoedselgewassen. En in de Kempen zal men er waarschijnlijk wel boekweit bij mengen maar dat is ook iets wat in Haspengouw bijna niet gebeurt.
En er wordt ook wel gekeken naar wat voor de landbouwer natuurlijk in zijn bedrijfsvoering haalbaar is. Want dat is natuurlijk ook wel zo, hij doet het op vrijwillige basis, oke, hij krijgt er een vergoeding voor, maar het moet ook haalbaar zijn binnen zijn bedrijfsvoering. Dus vandaar hier toch wel een voorbeeldje van hoe die advisering naar de landbouwer in zijn werk gaat.
Okée, nu mag ik even drinken want dan ga ik over naar het volgende slide en dat gaat over de data’s. Dus vanaf het moment dat ze BO pakketten afgesloten hebben voor vogelvoedselgewas en ook voor faunastroken, heeft men bij de VLM toch wel van in het begin op een redelijk gestandaardiseerde manier wintervogeltellingen gedaan in die akkervogelgebieden in Haspengouw. Dat gaat dan over de winters van 2009 tot en met 2017. En dat heeft toch wel geresulteerd in een bijna, ja, 875 terreinbezoeken. Dus toch wel vrij veel en zoals ik al in het begin zei toch ook wel een vrij grote dataset.
Ik heb ook gezegd 'het gaat hier niet over een studie', want er zijn geen nulmetingen of controles uitgevoerd. Het ging hier gewoon over inventarisaties. En dat kan je dan eigenlijk vergelijken met die LIKONA datagegevens. Degene die het veld ingingen hadden ook van in het begin de reflex vanuit hun ervaringen ook omgevingsfactoren te noteren terwijl ze die tellingen deden. En die omgevingsfactoren zijn dan vooral de landschapsstructuren in de buurt die invloed kunnen hebben op de verschillende akkervogelsoorten. Bv de aanwezigheid van een heg, een houtkant, een bomenrij, die zaken. Daar hebben we vrij veel uit kunnen halen in eerste instantie voor omgevingsfactoren. Maar omdat ook van in het begin heel GIS-matig gewerkt is, was er ook de mogelijkheid om achteraf zaken die niet goed genoteerd waren of een check te doen aan de hand van de kaarten die er in de loop van de tijd ook wel beschikbaar waren via de GIS-loketten.
Dus dat is eigenlijk ook wel iets dat de dataset vrij robuust gemaakt heeft en de moeite waard om ermee aan de slag te gaan.
En dan had je nog de omstandigheidsfactoren. En daarbij denken we dan in eerste instantie natuurlijk ook aan de temperatuur. Is het -10℃? Of is het zoals twee weken geleden +20℃? Dat maakt een heel verschil waarschijnlijk om vogels waar te nemen of niet. Maar ook een inschatting van de beschikbaarheid van het voedsel voor de vogels op die vogelvoedselgewas percelen. Want in de loop van de tijd, want de ene winter is de andere niet, verdwijnt ook dat voedsel niet door akkervogels maar ook wel door de kleine knaagdieren en andere dingen.
We zijn dan naar biostatistiek gestapt, en daar kwamen al direct een aantal problemen naar boven om die dataset statistisch te gaan analyseren. Ik heb ze hier een beetje opgesomd. In het artikel staat, of gaat dat uitgebreid staan, dat degene die daar dus meer geïnteresseerd in zijn, nog even geduld. Maar voor de leek of mindere leek hier even in het kort waarover het gaat.
Dat is het probleem van de nul inflatie. Dus eigenlijk te veel nullen. En dat komt doordat, als je percelen bezoekt, de kans dat er een vogel niet zit veel groter is dan dat er een vogel wel zit. Het voorkomen is binair 0 en 1. Dus je gaat veel meer nullen hebben dan enen. Dus daar moet voor gecorreleerd worden. Je moet correleren voor het speciale, dus eigenlijk het ruimtelijke. Als je een perceel vol voedselgewas A kort hebt liggen bij een perceel B, kan je wel een invloed veronderstellen van perceel B op perceel A of de vogels die tussen die twee vogelvoedselgewassen foerageren. En dat is eigenlijk een beetje hoe we nu coronagewijs de clusters, ja, de clusters, daar heeft het dan mee te maken. Maar ook de tijd. Als je in het begin van een seizoen naar een perceel gaat, en je treft daar vrij veel soorten aan, en je bent dan in die soorten geïnteresseerd, en je hebt geen methodische onderzoekslijn opgezet of een handleiding. Dan heb je misschien de neiging om eerder terug te gaan naar hetzelfde perceel omdat de kans dat je daar dan akkervogels ziet, groter is dan naar een ander perceel waar je er twee keer geen gezien hebt. Dus ook daar moet voor worden gecorrigeerd worden.
En dan heb je eigenlijk ook nog wat dat Thomas noemt ' de multi-colineariteit', een moeilijk woord. Maar dat betekent dat als je wil gaan kijken naar de omgevingsfactoren, dat je eigenlijk moet gaan opletten dat er niet teveel correlaties zijn tussen een omgevingsfactor die mogelijkerwijze een verklaring zou kunnen geven. En dat ook daarvoor gecorrigeerd wordt zodanig dat je eigenlijk de juiste variabele, zeker van de omgevingsfactoren, eruit haalt, en dat je weet waar je mee bezig bent en niet alles op een hoop gooit.
Dus dat is in het kort wat de problemen waren. En dan zijn ze eigenlijk aan de slag gegaan, en dat gebeurde stap voor stap. Want het is niet zo van, dat vloeit daar allemaal in een keer uit. Het heeft toch wel wat overleg en terugkoppeling gevraagd.
En dan zijn er eigenlijk statistische modellen opgebouwd, dus eigenlijk twee, hetgene dat we nu ook doen om de corona evolutie te voorspellen, de scenario's te maken. Het komt eigenlijk op hetzelfde neer. En dat betekent dat je gaat kijken hoe die uitkomstvariabelen als een soort van functie van verklarende variabelen uitgedrukt kunnen worden.
En dat was mogelijk voor twee zaken. Namelijk voor het voorkomen van de vogelsoorten. Ja of nee. Dus binair. Maar ook voor de aantallen, niet voor allemaal. Maar dit heeft dus toch wel geleid dat er nu eigenlijk twee statistische modellen zijn die gebruikt kunnen worden als basis voor toekomstig onderzoek, maar ook om misschien andere datasets aan te pakken voor andere gebieden.
Dus toch wel een beetje die uitleg daarbij. Want anders gaan jullie misschien als het artikel online komt, sommige dingen toch niet helemaal in zijn context kunnen plaatsen.
En nu zit eigenlijk het stukje van de resultaten eraan te komen. Ik ga eerlijk toegeven, ik ga ze niet allemaal bespreken want dat is veel te uitgebreid. Ik heb mij vanavond beperkt tot het belangrijkste. Ik ga ook niet alle conclusies en al de waarom vragen duiden, want dan is de kans daarop dat jullie het artikel niet meer gaan lezen. Dus gewoon een beetje uitleg van de belangrijkste dingen die we er nu in eerste instantie uit kunnen halen. En het artikel is nog niet helemaal afgerond, dus hier en daar zullen er misschien ook nog wel wat aan de hand van jullie vragen, misschien nog wel verduidelijkingen of andere suggesties naar boven komen. Wie weet...
De dataset voor de akkervogels: Ik ga beginnen met die van de BO zelf. Omdat dat toch wel de bedoeling is van de beheerovereenkomsten voor akkervogels, voor deze dataset voor akkervogels. En dan moet ik jullie eigenlijk al een beetje teleurstellen dat voor een heel aantal soorten er te weinig waarnemingen geweest zijn in die akkervogelgebieden om eigenlijk ook maar iets statistisch mee te kunnen aanvangen.
Voor Grauwe gors waren er eigenlijk twee locaties waar eerdere clusters zaten, maar voor de interpretatie daarvan moeten we toch enigzins voorzichtig zijn en zou het wenselijk zijn worden er meerdere gegevens verzameld. Maar voor Geelgors en Veldleeuwerik bleken de dataset statistisch goed genoeg om er eigenlijk echt wel mee aan de slag te gaan.
Dus ik heb hier in de tabelletjes weergegeven wat dit voor Geelgors betekent voor voedsel en dan daarna voor de omgevingsfactoren. Dus 'vvgw' staat voor vogelvoedselgewas en in de synthese staan plusjes en minnetjes. De plusjes duid aan dat vogelvoedselgewas 1 de voorkeur geniet ten opzichte van 2. En minnetjes uiteraard het omgekeerde. En hoe meer plusjes er staan, maximaal is 4, betekent dat er zowel voor voorkomen voor twee modellen als voor aantallen voor twee modellen dezelfde trend gevonden werd.
Dus als je hier kijkt naar Geelgors, zie je toch wel dat de aanwezigheid van een vogelvoedselgewas eigenlijk een positieve invloed heeft op zowel het voorkomen als aantallen van de Geelgors. Je zou ook kunnen denken dat bladrammenas minder de voorkeur geniet als er tarwe aanwezig is.
En zo zijn er dus eigenlijk een vrij veel, eigenlijk zijn het geen echte significanties, maar het lijkt wel op significanties. En je kan dus ook wel zeggen dat dat model, statistisch, dan toch wel een goede benadering is voor hetgene dat hier uit komt.
Nu, voor Geelgors is het wel vrij duidelijk dat die aanwezigheid echt wel positief is. Dus ik zou daar ook volmondig kunnen zeggen 'ja' op de vraag van de inleiding of de oorspronkelijke vraag van akkervogels en vogelvoedselgewasssen. Als je dan kijkt naar het habitat, zie je dan ook dat de aanwezigheid van houtkanten, heggen, en die zaken. Dat dat eigenlijk ook wel positief is en dat mag op zich ook niet verwonderen. Want in het broedseizoen is eigenlijk ook dat hetgene waar je Geelgorsen het meeste aantreft. Die houden van, in een habitat, de aanwezigheid van hagen, houtkanten, bomenrijen. En dit eigenlijk in tegenstelling tot de Veldleeuwerik.
De Veldleeuwerik houdt meer van open gebieden. Zowel in het broedseizoen, en je zal zien dat dat eigenlijk in de winterperiode ook hetzelfde is. Je ziet ook dat daar, als je naar de aanwezigheid van vogelvoedselgewassen kijkt ten opzichte van niet, dat er minder significantie inzit in vergelijking met de Geelgors. Maar wel dat de soortensamenstelling toch wel iets van betekenis is voor die Veldleeuwerik. Maar als je dan gaat kijken naar het habitat, dan zie je eigenlijk dat het heel duidelijk is dat die vogel gewoon heel graag in open gebied zit, en het eigenlijk niet moet hebben van bomen en bomenrijen waar predatoren kunnen zitten. Dat zijn van die zaken als je dan zegt 'de akkervogels'. Ja, eigenlijk moet je het, omdat er zoveel ecologische variaties tussen zitten, soort per soort gaan bekijken.
Als je dan naar de Grauwe gors kijkt, zitten er hier en daar wel wat significanties in. Maar eigenlijk vrij weinig, dus vandaar ook dat het doen van uitspraken op dit moment niet verantwoord is.
Dus eigenlijk een beetje conclusie voor die focus soorten. Geelgors vrij duidelijk, maar ook de samenstelling en de omgevingsfactoren hebben een invloed. Voor Veldleeuwerik speelt de samenstelling vooral een rol en ook de omgevingsfactoren, maar andere dan de Geelgors. Dus je gaat hoogstwaarschijnlijk toch ook wel rekening moeten houden in dat akkervogelgebied dat je genoeg diversiteit hebt voor al die verschillende ecologische habitats van die akkervogels. En voor Grauwe gors zijn er te weinig gegevens.
Als je dan gaat kijken naar een andere groep van zaadeters, die dus ook wel gebonden zijn aan die leemplateaus en de resten van de akkers, in dit geval het vogelvoedselgewas, die konden wij ook analyseren of laten analyseren op voorkomen en op aantallen. Vink en Fazant zijn eigenlijk niet echt akkervogels te noemen. Rietgors, Kneu en Groenling, ja, dat is zo het randje. Maar je zal zien dat die toch ook wel daarvan profiteren.
Dus, voor Rietgors, een soort die eigenlijk in de valleien zit en als hij honger heeft, daar eigenlijk uit vertrekt, en gaat zoeken naar waar er iets te eten is. Ja, dat is eigenlijk duidelijk. Die vindt dat eten op die vogelvoedselgewassen en zal daar ook wel van profiteren. Het is ook wel vrij duidelijk dat bladrammenas ook wel een vrij positieve invloed heeft voor die Rietgors. Dat hangt waarschijnlijk ook wel samen met het feit dat hij daar ook andere dingen in vindt dan in tarwe en bijvoorbeeld ook wel dekking. Maar ook oppervlakte en de aanwezigheid van een andere vogelvoedselgewas in de buurt speelt dus ook wel een rol.
Voor de Kneu zie je eigenlijk ook zeker die aanwezigheid van vogelvoedselgewas dat sterk tot uiting komt, wat ook voor de Kneu heel positief is. Je ziet ook andere dingen van soortensamenstelling van vogelvoedselgewas dan bijvoorbeeld bij de Rietgors. Oppervlakte speelt daar ook zo geen rol. Dus er zitten toch ook wel vrij grote verschillen tussen die soorten.
Bij Groenling identiek hetzelfde. Geen vogelvoedselgewas, of wel een vogelvoedselgewas maakt een wereld van verschil om groenlingen aan te treffen of niet. En ook daar toch weer de variatie van soortensamenstelling die daar op inspeelt. En ook de aanwezigheid van gemengde grasstroken in de buurt heeft ook een positieve invloed.
Dus, andere zaadeters, degene die er besproken worden, blijkt toch wel duidelijk dat daar die aanwezigheid van vogelvoedselgewassen een positieve invloed heeft. Zowel op voorkomen als op aantallen. Maar dat er toch ook nog altijd die soortafhankelijke rol inzit van de samenstelling van dat vogelvoedselgewas. En dat mag op zich ook niet verwonderen, want als die soorten, die akkervogels, allemaal hetzelfde zouden eten, dan zouden sommige soorten gewoon niet meer aanwezig zijn. Dus er zit gewoon variatie in en er moet rekening mee gehouden worden.
En deze analyses kunnen ook alleen maar helpen als ook gelijk onderzoek gebeurt, hetzij op andere locaties in Vlaanderen of in het buitenland, om misschien ook wel die beheerovereenkomsten, die pakketten die er nu zijn, een beetje te kunnen bijsturen. Maar daar doen wij op zich ook niet zoveel uitspraak over omdat het voor ons ook maar eerder was van: zit er iets in die dataset? Of wat zouden we erin kunnen terugvinden?
En dan als laatste eigenlijk de groep wat ik hier 'prooivogels' genoemd heb. En ik heb ze opgesomd: Torenvalk, Buizerd, Blauwe kiekendief en Blauwe reiger. Omdat die eigenlijk de prooien eten. En die prooien kunnen dan zowel de zangvogels zelf zijn, maar kunnen eventueel ook de muizen en andere kleine knaagdieren zijn die in de winter op die vogelvoedselgewassen ook voorkomen en waar ze dan op gaan jagen. Omdat dat prooivogels zijn, zijn die aantallen ook niet in dezelfde mate als voor de kleinere vogels. En was het eigenlijk ook alleen maar mogelijk om die te laten analyseren op voorkomen en niet op aantallen.
Maar desalniettemin. Je kan hier maar twee plusjes hebben maximum, of twee minnetjes. Zie je toch ook wel dat eigenlijk Torenvalk toch wel profiteert van die vogelvoedselgewassen. En dat er eigenlijk bijna geen variatieverschillen te vinden zijn tussen de samenstelling van die vogelvoedselgewassen. Hetgene dat ook niet hoeft te verwonderen, want het is niet geïnteresseerd wat er exact als zaaimengsel gestrooid is. Het is eigenlijk eerder geïnteresseerd in de muizen en de zangvogels en de kleine knaagdieren die daar aanwezig zijn.
Dus het lijkt allemaal zeer logisch maar het was toch wel mooi om te merken wat er ook wel echt uit die modellen gewoon naar voren komt. Dus toch ook wel om aan te geven dat ook op andere manieren met biostatistiek misschien kan omgesprongen worden naar de toekomst toe. Oppervlakte van percelen heeft ook een rol en uiteraard ook de nabijheid van een ander perceel zou ik zo zeggen. Want daar zitten ook muizen en daar kan hij ook gemakkelijk zijn kostje bij elkaar gaan scharrelen en dan moet hij zelfs geen verre verplaatsingen maken.
Identiek voor Buizerd. Dus ook de aanwezigheid van vogelvoedselgewassen, heel duidelijke invloed. En de samenstelling van vogelvoedselgewassen die geen rol speelt. Blauwe kiekendief ook maar in een iets mindere mate. Natuurlijk de kans dat je een Blauwe kiekendief ziet of een Buizerd of een Torenvalk is ook al anders.
Dus ook hier speelt misschien de dataset, de beperktheid van aantal waarnemingen een rol. En als de dataset groter is, kan je er misschien ook meer uithalen. Misschien idem dito voor de Grauwe gors. En voor de Blauwe reiger zie je identiek hetzelfde. Dus de soortensamenstelling speelt geen rol maar wel de aanwezigheid van een vogelvoedselgewas of niet.
Dus eigenlijk conclusie voor de prooivogels of toch degene die er geanalyseerd zijn, is dat de aanleg echt wel een positief effect heeft, ook op het voorkomen van prooivogels; dat de soortensamenstelling van de vogelvoedselgewas geen rol speelt; en dat meestal de aanwezigheid van een andere voedselgewas of een gemengde grasstrook in de buurt ook positief is. En dat er, toch ook daar wel, een klein beetje verschillen tussen soorten op zitten.
Dus eigenlijk om die eerste vraag te beantwoorden. Is het volmondig ja, als je kijkt naar alle vogels die leven van de akkers. Maar is het voor de dataset die wij hebben, zeker voor twee vogelsoorten Geelgors en Veldleeuwerik ja, en voor de andere soorten hebben wij gewoon een beetje te weinig gegevens om daar iets van te durven zeggen.
Dan is er nog een ander onderzoek bezig op dit moment over beheerovereenkomsten en akkervogels. Ook doet de Universiteit van Hasselt in samenwerking met LIKONA en eigenlijk als een studie van VLM. Maar daar zit het eigenlijk eerder in de richting van het broedseizoen. En dan zou ik toch nog eerder willen suggereren voor toekomstig onderzoek op hetgene dat wij uit deze dataset hebben kunnen halen. Dat het misschien toch ook wel zinvol zou zijn om wintertellingen te gaan houden volgens een wetenschappelijk onderbouwde methodiek. Gebaseerd op de resultaten van deze analyse. En dat misschien de resultaten die uit die andere studie komen, dezelfde methodiek misschien ook wel eens herhaald zou kunnen worden in Haspengouw, daar waar de wintertellingen uitgevoerd zijn.
Dus dat was eigenlijk wat ik in grote lijnen wou meegeven. En ik wil eigenlijk als de techniek het toelaat, want ze hebben er hier heel hard aan gewerkt, toch nog willen afsluiten met een kort filmpje over beheerovereenkomsten en akkervogels, en vrij recent.

Jan Mampaey:
Dankjewel Paula. Weer iets bijgeleerd. Er waren heel wat vragen en heel wat vragen zijn eerder technisch van aard. Wat zit er juist in de samenstelling van een faunastrook? Wanneer kom je in aanmerking?
Misschien is het goed om toch nog eventjes gewoon te zeggen waar ze al die informatie kunnen terugvinden. Want dat soort dingen denk ik niet dat we hier allemaal vanavond moeten behandelen.

Paula Ulenaers:
Dus ik heb er één slide ingestoken van de website van de VLM. Met als titel beheerovereenkomsten.
En daar kan je eigenlijk alle specifieke vragen over de beheerovereenkomsten en die technische details terugvinden. Of als je zelf met die vragen zit, je kan natuurlijk zelf altijd de bedrijfsplanners, die ook op de website te vinden zijn, contacteren daarvoor.

Jan Mampaey:
Een eerste, voor mij toch wel vrij choquerende vaststelling was, ja, te weinig waarnemingen voor eigenlijk een relevant aantal typische akkervogels. En dan zijn er voor mij twee vragen: Zijn ze er niet meer? Of heb je ze niet gezien? En zijn die soorten dan überhaupt nog wel mee te nemen in het verhaal van de akkervogels voor Vlaanderen? Of zijn ze verloren?

Paula Ulenaers:
Ja, er zijn, en dat ben ik vergeten te zeggen, evidenties. Een Gele kwikstaart trekt in de zomer naar het zuiden dus die ga je gewoon in de winterperiode niet hebben. En die akkervogels zijn eigenlijk aangeduid voor het ganse seizoen. Dus ook voor het broedseizoen. Dus kievitten zie je ook minder in de winterperiode. En het gaat alleen maar over een set van vogelvoedselgewassen, dus ook alleen maar daar is naar gekeken. Dus hier worden geen uitspraken gedaan over waar die vogels misschien wel nog voorkomen, terwijl we toch wel weten dat Patrijs natuurlijk ook in Haspengouw achteruit gaat. En ook in de winterperioden. Maar het is dus ook zo dat er toch wel een methodiek gebruikt is, van op een bepaalde plaats te gaan staan, en dan eigenlijk gedurende tien minuten of een kwartiertje de tellingen te doen. Dus eigenlijk een vorm van 'punt tellingen'. Dus de kans dat je die dan ook mist is waarschijnlijk ook groter dan dat je echt gewoon vrij rondloopt.

Jan Mampaey:
Oké, maar dat geeft toch al een beetje meer, ook voor een aantal soorten dan dat het op bepaalde momenten overkwam.

Paula Ulenaers:
Ik moest zoveel informatie geven.

Jan Mampaey:
Dat beseffen we en je hebt ook veel reclame gemaakt voor het artikel dat er nog aan moet komen, dat hebben we ook goed begrepen.
Nu, er zijn toch ook wel wat mensen die zich afvragen: hoe gaat dat praktisch in zijn werk? Hoe reageren die landbouwers? Staan zij daar positief tegenover? Ja, hoe zie je dat in de toekomst? Is dat iets dat echt gaat groeien? Of is dat bij wijze van spreken iets waar alle landbouwers aan mee gaan doen? Over hoeveel hectare gaat dat hier in Limburg? Want dat is een getal dat ik gemist heb denk ik?

Paula Ulenaers:
Maar dit gaat alleen maar over de vogelvoedselgewassen.

Jan Mampaey:
Maar hoeveel hectare? heb je daar een idee van?

Paula Ulenaers:
Ja, dat stond op één van die slides. Ik denk bijna 400 hectare als ik mij niet vergis. 500 hectare, wordt gecorrigeerd, 500 hectare. Dus eigenlijk wel vrij veel. En je ziet ook dat die evolutie daar heel sterk is. En het is een instrument dat vrij nieuw is. Dus eigenlijk nog maar een tiental jaren oud. En de landbouwers beginnen er meer en meer voor open te staan. En we hebben het vermoeden toekomstgericht met de klimaatverandering, dat dat misschien toch nog wel eens kan toenemen omdat de risico's voor hun gewassen ook toenemen. Terwijl als je nu contracten kan afsluiten, oke op dit moment niet meer voor vijf jaar, we moeten wachten tot de volgende periode. Maar er zijn er nog wel die verdergezet kunnen worden. Dan heb je wel garanties en een soort van inkomen voor die percelen, voor een periode van vijf jaar, als je je aan de voorwaarden houdt. Dus er zijn verschillende factoren die daar in mee spelen. En er wordt ook wel, bijvoorbeeld vanuit de werkgroep Grauwe gors enzo, ook meer en meer gepromoot. En ja, de interesse voor de akkervogelgebieden is ook nog vrij jong. We worden nu met onze neus eigenlijk een beetje op de feiten geduwd. En misschien typisch voor de overheid, men begint pas iets te doen als het water aan de lippen staat en het eigenlijk al te laat is.
En dan denk ik aan het verhaal van de Ortolaan. Men was toen niet wakker genoeg om er eigenlijk echt mee om te gaan.

Jan Mampaey:
Ja, want dat was ook nog wel een vraag. Hoe worden eigenlijk die akkervogelgebieden bepaald? En waarom alleen in Haspengouw?

Paula Ulenaers:
Nee, er zat er eentje bij in Bree. Dus INBO heeft daar een ganse studie op gedaan.
Men heeft dus gekeken naar waar is, dus gebaseerd op de gegevens van nu of op een bepaald moment, nog een grote soortenrijkdom aan akkervogels aanwezig?
En dan zitten die uiteraard vooral in Haspengouw. En ook, waar zijn eigenlijk nog, landschappelijk gezien en landbouwkundig gezien, de beste potenties om die ook te houden? Zodanig dat die beheerovereenkomsten, want het gaat toch ook wel over een behoorlijk bedrag per jaar...

Jan Mampaey: Mogen we weten hoeveel?

Paula Ulenaers:
Ik weet het niet vanbuiten, ik weet het niet. Dat staat waarschijnlijk ook op die website. En als het er niet opstaat zal het zijn reden wel hebben. Maar ik wil aangeven … er wordt gewerkt met overheidsgeld. Dus er moet ook doordacht gekeken worden dat die op de juiste plaatsen ingezet worden. Dit zijn geen beheerovereenkomsten die, als je hier wat doet en daar wat doet, tot resultaten leiden. Dus vandaar dat men werkt met beheergebieden.
Wat ik ook niet gezegd heb en wat dat misschien toch wel belangrijk is voor de toekomst, is dat men ook aan het werken is aan het soortenbeschermingsprogramma akkervogels. Wat er ook wel hoogstwaarschijnlijk komt. Er is er dus nu eentje gemaakt voor Grauwe kiekendief. En daar zijn al zaken die voor Grauwe gors ook wel relevant kunnen zijn. Men is daar ook aan het experimenteren met vogelakkers waarbij men eigenlijk Luzerne gebruikt. Het hele verhaal ken ik niet, maar waar andere samenstellingen gebruikt worden en waar er dus echt akkertjes aangelegd worden voor Grauwe kiekendief maar waar de grauwe gorzen ook van kunnen profiteren.
En dat is iets wat ze toch wel verwachten dat dit jaar toch nog wel gebeurt. En dan zit er waarschijnlijk toch ook wel weer wat experimenteerruimte in om ook die beheerpakketten en die beheerovereenkomsten een beetje bij te sturen. Net als dat voor Hamster in der tijd gebeurd is.

Jan Mampaey:
Iemand stelde ook de vraag: waarom worden ook de aanleg van kleine landschapselementen niet meegenomen in heel dit verhaal?
Je hebt daar wel al een stukje geantwoord: omdat dat voor bepaalde soorten ook niet gewenst is denk ik.
Maar is er een algemene policy rond die beheerovereenkomsten?

Paula Ulenaers:
Bij die beheerovereenkomsten op dit moment zitten de pakketten van kleine landschapselementen niet meer in, niet meer door de VLM. Die kunnnen wel nog aangelegd worden met … steun.
Maar dat is ook zo een beetje bij landbouwers. De advisering daarrond, als het mogelijk is en het wordt niet geadviseerd, is de drempel groter om het wel te doen. Maar het is wel een hele essentiële, zeker in die uitgeklede landschappen, dat daar terug structuren in komen. Maar ik heb vandaag op de klimaatvergadering gehoord dat men in Vlaanderen 3.300 km hagen ging bijplanten. Maar ik weet niet waar ze ze gaan lokaliseren, maar kijk misschien is dat een suggestie.

Jan Mampaey:
Puur ecologische vraag nog, ja, je sluit een beheerovereenkomst af voor vijf jaar. Is dat geen ecologische val?

Paula Ulenaers:
Ja, dat is een discussiepunt. Dus vandaar dat daar over gediscussieerd wordt.
Het is wel zo dat veel van die beheerovereenkomsten, als die voor vijf jaar afgesloten worden en de landbouwer is zelf content ervan, dat die eigenlijk toch wel vrij gemakkelijk verdergezet worden voor de volgende vijf jaar.
Dus dat is één zaak. En zoals ik zei: 'het is ook nog een vrij jong instrument'. Er komen waarschijnlijk vanuit het nieuwe GLB en plattelandsbudgetten misschien ook weer andere mogelijkheden. Er zitten de groenregelingen, de groen architectuur, dus hopelijk zal een stukje van de budgetten die naar het platteland gaan, ook naar die infrastructuren kunnen gaan, en misschien ook wel een beetje bijsturing op Europees niveau maar ook op Vlaams niveau.
Dat is nu eigenlijk allemaal in voorbereiding. Dus door de Brexit is het GLB beleid ook een jaar uitgesteld. Maar misschien is dat een goed zaak? Misschien kunnen we op dit moment ook wel een beetje nadenken hoe dat we toekomstgericht daarmee om moeten gaan?
Maar het is vooral denk ik ook wel een beetje dat deze analyse aantoont, de diversiteit van het landbouwlandschap is nodig om al de soorten te kunnen behouden. Want dat was iets dat toch ook wel een beetje verbaasde. Het is niet enkel het voedsel dat de vogels lokt, ook het omliggende landschap moet in de winterperiode in orde zijn om daar ook te durven gaan foerageren.

Jan Mampaey:
Ik had het toch goed begrepen dat de inventarisatie vooral is uitgevoerd door een beperkt aantal mensen van de VLM? En dat dat niet met vrijwilligers van de vogelwerkgroep gebeurd is? Maar dat er wel ideeën zijn om in de toekomst wel een gezamenlijk project op te zetten? Of zitten ze daar ook niet in? Hoe zit dat juist?

Paula Ulenaers:
Hoe dat zit weten we zelf niet juist. Het was een suggestie van de onderzoekers omdat er eigenlijk aan de hand van die statistische modellen van biostatistiek, wat ook wel vrij nieuw is, dat daar eigenlijk toch wel vrij veel informatie uitkwam die op het eerst zicht misschien niet evident lijkt, maar die toch wel uit zo een set gehaald kan worden. En vandaar ook, nu dat andere onderzoek bezig is, we toch wel aan het denken zijn om naar die twee verhalen of naar die echte studie en de analyse terug netwerken en samenwerkingsverbanden maken Jan. Dus euh...

Jan Mampaey:
Prima. Dat willen we rustig verder bekijken.
Nu, tot slot, ik heb begrepen dat er in Haspengouw voor ongeveer een 500 hectare beheerovereenkomsten over die vogelvoedselgewassen zijn. Ik weet toevallig van een lezing van een paar jaar geleden dat de hamsters in Nederland ongeveer een 1000 hectare aan iets vergelijkbare beheerovereenkomsten hebben.
Is dat ook de weg waar we naartoe gaan? Omdat je ook zegt van: kijk, wij zijn nog maar een jong instrument, er zijn nog wel wat dingen die gaan bijgestuurd worden, die gaan wijzigen., Het groeit, dat hebben we gezien.
Is dat het vooruitzicht dat we hebben? Dat het nog eens vrolijk kan verdubbelen?

Paula Ulenaers:
Ik denk als we ambitieus durven en mogen zijn, zeker als die hagen en houtkanten er ook bij komen, dat dat misschien wel haalbaar is. Maar dit is ook niet het enige instrument. Er zijn ook nog andere mogelijkheden en op termijn gaan die er waarschijnlijk ook nog wel bijkomen. Om die gebieden gewoon terug in orde te brengen, want beheerovereenkomsten alleen gaan dat niet omdraaien, die negatieve trend. Ik bedoel, dat is een utopie om te denken. Ik hoorde Henk daarstraks zeggen van de hamstergebieden in Nederland, de Geelgors ging daar achteruit. Ik dacht: er is gewoon veel meer aan de hand in dat landbouwlandschap dan alleen maar de afwezigheid van vogelvoedselgewassen of van voedsel in de winterperiode, of van het broedseizoen.
Dus, ambitieus? Ja. Totale oplossing? Nee.

Jan Mampaey:
Kijk, er is nog een weg te gaan. We zullen het hele systeem even verder moeten onder de loep nemen.

Paula Ulenaers:
Als de basis milieukwaliteit van een landschap niet in orde is, ja, dan mag je nog zoveel proberen toe te voegen als je wil, dan is het eigenlijk een beetje dweilen met de kraan open.
En ik denk dat men daar in Vlaanderen zich wel bewust van moet zijn, want daar is nog veel werk aan.

Jan Mampaey:
Oké.

Paula Ulenaers:
Kijk, zo houden wij werk he.

Jan Mampaey:
Paula, hartelijk dank voor de hele uiteenzetting, en ook alle antwoorden op al de vragen. Morgen hebben we het trouwens over erosie. Ook een aspect waar ze in Haspengouw verstand van hebben.
Goed. Dan dank ik jullie allemaal voor jullie aandacht hier. En gaan wij nu nog het filmpje laten zien over akkervogels om daar mee af te ronden. Tot morgen!

Doe mee

Samen zetten we onze schouders onder een groene en duurzame provincie.